In mijn vorige column beargumenteerde ik dat onze universiteiten zich de komende tien jaar moeten voorbereiden op radicale veranderingen (‘systeemdisrupties’). Systeemdisrupties hebben we al gezien in veel andere sectoren. Ze ontstaan als nieuwe concurrenten op de markt komen die traditionele diensten combineren met nieuwe technologieën. Hun aanbod is daardoor vernieuwend én goedkoper. De traditionele aanbieders hebben dit vaak te laat door. Hierdoor kunnen ze hun strategieën en interne processen niet op tijd aanpassen, en worden weggeconcurreerd.
Reden genoeg om te onderzoeken wie die toekomstige concurrenten van onze universiteiten zijn. Er zijn grofweg drie plekken waar veel wordt geïnvesteerd in innovatief hoger onderwijs en waar nieuwe businessmodellen worden ontwikkeld: de Aziatische universiteiten, de Angelsaksische universiteiten en de Online Programme Managers zijn concurrenten die Nederlandse universiteiten in de gaten moeten houden.
Aziatische universiteiten
Goede universiteiten zijn niet gelijkmatig verdeeld over de wereld. Driekwart van de huidige top-500 universiteiten staat in Europa of Amerika. Maar daar woont maar één kwart van de toekomstige studenten. Met andere woorden: driekwart van de toekomstige studenten moet de halve wereld over reizen voor onderwijs aan een top-500-universiteit.
In het huidige collegejaar komt ruim een kwart van de eerstejaarsstudenten in Nederland uit het buitenland. Dat betekent dat internationale mobiliteit onlosmakelijk onderdeel is geworden van het business model van het Nederlandse hoger onderwijs. Maar is dat houdbaar?
Dat valt te betwijfelen als we kijken naar de ontwikkelingen in met name China en India. Daar wordt hard gewerkt aan nieuwe higher education powerhouses. China heeft sinds 1998 tientallen miljarden geïnvesteerd in de bouw van elite-universiteiten. Twee Chinese universiteiten staan sinds 2020 in de top van de rankings, naast Ivy-League universiteiten, Oxford en Cambridge. Dat zullen er meer worden. Zij zullen zich in de komende tien jaar vermoedelijk gaan richten op studenten uit Azië, Afrika, Latijns-Amerika, en Oost-Europa. En dat gaan ze doen met prestigieuzer onderwijs voor een lagere prijs dan Nederlandse instellingen kunnen bieden.
Angelsaksische universiteiten
Universiteiten in de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Australië ontvangen minder overheidsfinanciering dan Nederlandse universiteiten. Dat dwingt hen ondernemender en innovatiever te zijn. Daardoor werken zij de laatste jaren op hoog tempo aan innovaties in het hoger onderwijs, met een grote aantrekkingskracht op studenten.
Een eerste type innovaties levert nieuwe niches op. Kings College London is een goed voorbeeld. Het richtte TEDI-Londen op, samen met universiteiten uit de VS en Australië. Om te zorgen dat de focus op onderwijs blijft, wordt aan TEDI-London geen onderzoek gedaan. Ook worden er geen colleges gegeven; alle onderwijs is interdisciplinair, projectgestuurd, en wordt ontwikkeld met bedrijven en maatschappelijke partners. Bij succes zullen TEDI’s in andere landen volgen.
Het tweede type innovaties levert vooral schaalvergroting en toegankelijkheid op. Veel universiteiten in de VS werken hieraan. De bekendste voorbeelden zijn Arizona State University en Georgia Tech. Daar wordt digitalisering gebruikt voor het radicaal vergroten van de instroom én het radicaal verlagen van de collegegelden. Wat die universiteiten niet doen is ‘alles online gooien’. Het is wel: het onderwijs organiseren rond de behoefte van studenten én studeren met slimme combinaties van online en offline. Dat leidde sinds 2012 tot ruim 6 miljoen extra studenten. Daarbij richten de universiteiten zich nadrukkelijk ook op mature students: een leven lang leren.
Online Programme Managers
Online Programma Managers (OPM’s) zijn de laatste jaren ontstaan. Bekende OPM’s zijn Coursera, 2U, Kaplan, Pearson Online, en Udemy. OPM’s bieden sinds enkele jaren losse online academische cursussen aan, maar ook volledige universitaire programma’s. De uitvoering en diplomering wordt gedaan door universiteiten. De OPM’s zorgen voor de marketing, en beheren de relaties met de studenten. Zij romen daarbij 40-65 procent van de inschrijfgelden af. De omzet van de OPM’s bedroeg in 2019 5,7 miljard dollar. Dat is al hoger dan wat Nederlandse universiteiten dat jaar aan budget uit Den Haag ontvingen. Analisten verwachten dat hun inkomsten snel groeien naar 13,3 miljard dollar in 2025. OPM’s reduceren de deelnemende universiteiten met wurgcontracten feitelijk tot ‘onderaannemers’.
Wat nu?
Werk aan de winkel! Onze toekomstige concurrenten maken nu al effectief gebruik van digitalisering, en worden met vernieuwend hoger onderwijs steeds aantrekkelijker voor grote groepen studenten. Bovendien, geld voor nieuwe investeringen lijkt geen probleem…
Onze universiteiten hebben zichzelf in de afgelopen 450 jaar herhaaldelijk opnieuw uitgevonden. Dat leidde tot een stelsel waar wij terecht trots op zijn. Maar concurrenten herschrijven momenteel de regels van het internationale hoger onderwijs. Als onze universiteiten die onvermijdelijke disrupties creatief, innovatief, en zelfverzekerd tegemoet willen treden, zullen ze zich – weer – opnieuw moeten uitvinden. Dat kan niet zonder hulp vanuit Den Haag. Ook daar zal men eindelijk een goed doordachte visie op de toekomst van de Nederlandse universiteiten moeten ontwikkelen.
Hoe? Daarover later meer!
Over deze column:
In een wekelijkse column, afwisselend geschreven door Eveline van Zeeland, Derek jan Fikkers, Eugène Franken, JP Kroeger, Katleen Gabriels, Carina Weijma, Bernd Maier-Leppla, Willemijn Brouwer en Colinda de Beer probeert Innovation Origins te achterhalen hoe de toekomst eruit zal zien. Deze columnisten, soms aangevuld met gastbloggers, werken allemaal op hun eigen manier aan oplossingen voor de problemen van deze tijd. Hier zijn alle voorgaande afleveringen.