De R&D-intensiteit (zeg maar: het geld dat besteed wordt aan onderzoek) van de Nederlandse maakindustrie is hoog vergeleken met andere bedrijfstakken. Ook kent de sector een hoge arbeidsproductiviteit en heeft de maakindustrie en sterke positie in de wereldeconomie. Nederland loopt door stevige internationale concurrentie echter risico terrein te verliezen. Dat schrijft TNO in de publicatie ‘De toekomst van de Nederlandse Industrie’.
Een innovatief klimaat dat aantrekkelijk is om in Nederland te investeren in R&D is volgens de onderzoekers het antwoord om concurrerend te blijven, technisch talent uit binnen- en buitenland aan te trekken en bij te dragen aan maatschappelijke opgaven, zoals de energietransitie.
De R&D intensiteit van de Nederlandse maakindustrie is ongeveer 3,5 keer zo hoog als andere sectoren (6,7% versus 1,7% gemiddeld over alle bedrijfstakken). De R&D intensiteit is het hoogst in de groeiende elektrotechnische, machinebouw en farmaceutische industrie, al blijven de sectoren achter op het Europees gemiddelde. De aardolie- en chemische industrie kennen binnen de maakindustrie een relatief lage R&D intensiteit, maar een hoge specialisatie. Deze sectoren zijn van belang voor de Nederlandse economie, maar staan tegelijkertijd onder druk vanwege de energietransitie. In totaal investeert ons land 2,3% van het bruto binnenlands product (bbp) in R&D. In Duitsland ligt dit percentage op 3,1% en in België op 3,5%.
Lissabondoel: 3% van het bbp
Om concurrerend te blijven, is het van belang dat de Nederlandse R&D-uitgaven generiek worden verhoogd naar minstens 3% van het bbp (Lissabondoel). Dit leidt niet tot een voorsprong op de ons omringende economieën, maar vermindert een achterstand. Specifiek is een hoge R&D-inzet van belang in de groeiende en industrietakken waar Nederland een stevige specialisatie heeft, maar waar de R&D-intensiteit in het buitenland hoger is. Zoals in de aardolie- en chemische industrie. Voor het verhogen van de R&D intensiteit kan de overheid de randvoorwaarden creëren waardoor het voor (inter)nationale bedrijven aantrekkelijk wordt te investeren in ons land.
Inzetten op ‘control points’
Waardeketens internationaliseren en steeds meer grondstoffen en halffabricaten in de Nederlandse maakindustrie komen, naast veel toeleveranties uit EU-lidstaten, uit de VS en China. In 2010 was zo’n 35% van alle inputs van grondstoffen en halffabricaten afkomstig uit Nederland zelf. In 2019 daalde dit naar 29%. Dit vergroot de afhankelijkheid. Daarnaast neemt de internationale concurrentiedruk, vooral uit Azië, sterk toe. Daarom is het van belang in te zetten op sleuteltechnologieën en het investeren in onmisbare schakels (‘control points’) in waardeketens waarvan de rest van de wereld afhankelijk is. ASML is hier een voorbeeld van. Veel van het succes van de industrie hangt af van nieuw te ontwikkelen waardeketens, voortbouwend op bestaande sterktes en comparatieve voordelen.
Innovatie hotspots
Uit de analyse blijkt dat de arbeidsmarktkrapte van de Nederlandse maakindustrie relatief hoog is en sterker toeneemt dan in omringende landen. Het aantal vacatures voor technische beroepen bedraagt momenteel meer dan 80.000. Waarbij het aantal studenten in technische richtingen afneemt, terwijl het elders in de wereld sterk groeit. Dit vormt een mogelijke rem op noodzakelijke economische groei. Het vraagt om verdere digitalisering van sectoren om hiermee een stijging van de arbeidsproductiviteit van de Nederlandse maakindustrie in de toekomst door te zetten. Tevens trekt een verdere intensivering van R&D (inter)nationaal talent aan. Juist ‘innovatie hotspots’ hebben, naast een prettige woon- en leefomgeving, een belangrijke aantrekkingskracht.