In ongeveer een derde van de EU-regio’s overstijgt de milieudruk van de veeteeltsector de potentiële productiecapaciteit van de plaatselijke agro-ecosystemen. Dat is een van de conclusies uit een onderzoek van het Institut für Soziale Ökologie van de BOKU Wien. De Oostenrijkse onderzoekers hebben de intensiteit van het gebruik van agro-ecosystemen in de EU-regio’s gekwantificeerd en in kaart gebracht. Daartoe maakten zij gebruik van HANPP (human appropriation of net primary production). Dat is een maatstaf voor de sociale toe-eigening van de netto primaire productie. De netto primaire productie is de totale biomassa die door planten via fotosynthese wordt geproduceerd. In de studie werd de agrarische voedselproductie geanalyseerd in de categorieën veestapel en akkerland en grasland.
De categorie bouwland en grasland omvat bijvoorbeeld granen, waarvan alleen de korrels worden gebruikt als primair landbouwprodukt voor de voedselproduktie. Samen met het stro dat in de veeteelt wordt gebruikt en de delen van de plant die niet worden gebruikt, zoals de wortels, resulteert dit in de totale netto primaire productie van dit gewas.
Ook interessant: Rebel Meat helpt vleesconsumptie te verminderen
In de categorie veeteelt geeft de indicator de voederbehoeften van boerderijdieren aan. “Dieren hebben meer voedsel nodig dan zij in de vorm van voedsel leveren. Onder andere om hun eigen metabolisme in stand te houden. Ook wordt het hele dier tegenwoordig niet meer gebruikt. Delen zoals slachtafval, botten, huid en bont worden slechts gedeeltelijk gebruikt”, zegt projectlid Andreas Mayer.
Efficiënt gebruik van akkers en weiden
Met behulp van HANPP kunnen de onderzoekers de aan landgebruik gerelateerde veranderingen in het agro-ecosysteem in relatie brengen tot de draagkracht van agro-ecosystemen. Uit hun berekeningen bleek dat Europese akkers en weides zeer efficiënt zijn in het leveren van biomassa. Voor de oogst van één kilogram akkerbouwgewassen en groenvoedergewassen wordt gemiddeld ongeveer 1,6 maal de hoeveelheid netto primaire biomassa aan de agro-ecosystemen onttrokken. Dat betekent ongeveer 1.680 megaton (Mt) HANPP voor ongeveer 1.020 Mt biomassa uit bouwland en grasland.
Te intensieve veehouderij
Voor de productie van dierlijke producten, zoals melk of vlees, ligt deze verhouding echter veel hoger. Hier wordt 1.750 Mt van de virtuele stromen van de HANPP maatschappelijk toegeëigend in de vorm van 44 Mt dierlijk voedsel, d.w.z. 40 maal de hoeveelheid die gemiddeld wordt geproduceerd. De omvang van de veeteelt in de EU, bijvoorbeeld in vergelijking met de productie van plantaardige voedingsmiddelen, verbaasde zelfs de onderzoekers.
“In ongeveer een derde van de EU-regio’s overstijgt de milieudruk van de veeteeltsector. Met name de hoeveelheid veevoer die nodig is. Die overstijgtzelfs de potentiële productiecapaciteit van de plaatselijke agro-ecosystemen”, aldus Mayer. Dat is het geval in de Benelux, West-Frankrijk, Noord-Italië en regio’s in Polen.
In ongeveer een derde van de EU-regio’s overstijgt de milieudruk van de veeteeltsector, en met name de hoeveelheid veevoer die nodig is, zelfs de potentiële productiecapaciteit van de plaatselijke agro-ecosystemen.
Dr. Andreas Mayer, Institut für Soziale Ökologie, BOKU Wien
De basis voor deze berekening was de hoeveelheid potentiële netto primaire biomassa op de huidige landbouwgrond. Neem als voorbeeld de biomassa van een bos dat plaats moest maken voor een tarweveld. Dat wordt gerelateerd aan de biomassa die nodig is voor de veestapel van een regio. Die verhouding is scheef gegroeid. Dat is echter mogelijk gemaakt door het grote aandeel van voeder uit andere landen of wereldregio’s. Alleen op die manier hebben de regio’s een zeer intensieve veehouderij tot stand kunnen brengen.
Combinatie van twee strategieën
Deze intensieve landbouwproductie van voedsel en veevoeder beïnvloedt de functie van agro-ecosystemen. Regulerende functies, zoals het op lange termijn veiligstellen van vruchtbare bodems, worden door intensieve landbouw aangetast. De onderzoekers zien twee belangrijke strategieën voor de overgang naar een duurzame productie van melk, eieren en vlees:
- een sterkere oriëntatie van de productie op het regionale voederpotentieel;
- vermindering van de massaproductie van dierlijke voedingsmiddelen;
De vermindering van de industriële massaproductie van dierlijke voedingsmiddelen zou niet alleen een positief effect hebben op het milieu en de regulering van biologische diensten, maar ook op de gezondheid van de burgers. De consumptie van dierlijke producten per hoofd van de bevolking in de EU is te hoog. Regionaal voederpotentieel is bijvoorbeeld beschikbaar bouwland in de varkens- en kippenhouderij en beschikbaar grasland in de rundveehouderij. Dit is overigens een scenario dat de onderzoekers reeds hebben gedemonstreerd in het kader van het vorige EU-project Uniseco.
Umverteilung der Viehhaltung
In scenario die in Uniseco werden geschetst, bleek dat de productie zou dalen in regio’s met een onevenwicht tussen het voederpotentieel en de veestapel – en vooral de herkauwers. Dit zou gevolgen hebben voor Nederland, België, delen van Duitsland, West-Frankrijk en Noord-Italië. Bij gelijkblijvende productievolumes zou de productie toenemen in de alpine gebieden en in delen van Spanje en Polen. Deze intensivering zou uiteraard gevolgen hebben voor de graslandsystemen en de veebezetting in regio’s waar de veebezetting momenteel laag is. Deze veranderingen zouden uiteraard moeten worden opgevangen door het gemeenschappelijk landbouwbeleid van de Europese regio, aldus Mayer.
Extensieve landbouw
In Nederland zijn er al plannen om de veestapel in te krimpen. De regering daar is bezig met het opkopen van boerderijen. De onderzoeker onderschrijft deze aanpak, omdat de Europese vee-industrie gewoon te groot is. Er moet echter ook rekening worden gehouden met de kleinere en middelgrote landbouwbedrijven. Mayer: “In dit proces is het van belang de tendens tot het opgeven van kleinere landbouwbedrijven niet nog verder aan te wakkeren. Beter is een extensivering van de landbouw tot stand te brengen. Dit zou ook welkom zijn uit een oogpunt van dierenwelzijn.”
In dit proces is het van belang de tendens tot het opgeven van kleinere landbouwbedrijven niet verder aan te wakkeren, maar ook een extensivering van de landbouw tot stand te brengen. Dit zou ook welkom zijn uit een oogpunt van dierenwelzijn.
Dr. Andreas Mayer, Institut für Soziale Ökologie, BOKU Wien
Extensieve landbouw is een productiesysteem waarbij een lage input van arbeid, meststoffen en kapitaal wordt gebruikt in verhouding tot de beteelde grondoppervlakte. Een voorbeeld hiervan is het agro-forestry-systeem, waarbij bomen en struiken op landbouwgrond worden gecombineerd met akkerbouwgewassen zoals maïs, bonen of zelfs ananas. Naast een aantal ecologische voordelen is het agro-forestry-systeem ook bedoeld om de opbrengststabiliteit te vergroten.
Minder dierlijke producten eten
Om afwegingen tussen emissiereductie, biodiversiteitseffecten, dierenwelzijn en inkomen te vermijden, moet men steeds het hele systeem, of beter gezegd de onderlinge verbanden, in het oog houden, aldus de onderzoekers. “De belangrijkste hefboom om de milieu-impact van de veehouderij te verminderen is een lagere produktie. Dit vereist een vermindering van de exportproductie, maar ook de verplichting van de burgers om minder dierlijke producten te eten. Alle belanghebbenden moeten bij het debat worden betrokken om goede oplossingen te vinden die voor iedereen aanvaardbaar zijn.”
Ook interessant: Ruim voldoende eiwitten, zelfs als de wereld 10 miljard mensen telt