AI-generated image
Author profile picture

De glastuinbouw moet verdwijnen uit Nederland. Dat is de boodschap die Klaas Knot, de president van De Nederlandsche Bank, onlangs verkondigde in het tv-programma Buitenhof. Volgens hem is de glastuinbouw een vorm van economische activiteit waar onder de werkelijke kostprijs wordt geproduceerd. De baten wegen niet op tegen de kosten, zowel financieel als ecologisch. Knot pleit voor een stop op de glastuinbouw, net als op de vleesverwerkende industrie en de distributiecentra. Hij vindt dat Nederland zich moet richten op sectoren die meer toegevoegde waarde leveren, zoals de kenniseconomie, de zorg en de energietransitie.

De uitspraken van Knot hebben veel reacties losgemaakt, vooral vanuit de glastuinbouwsector zelf. De brancheorganisatie Glastuinbouw Nederland nodigde Knot uit voor een gesprek, om hem te laten zien wat de glastuinbouw allemaal bijdraagt aan de Nederlandse economie en maatschappij. Zo wees de organisatie op de innovatiekracht, de exportwaarde, de werkgelegenheid en de verduurzaming van de sector. Ook benadrukte de organisatie dat de glastuinbouw een belangrijke rol speelt in de voedselvoorziening en de voedselveiligheid, zeker in tijden van crisis. 

Niet eenduidig

Wie heeft er gelijk in deze discussie? Is de glastuinbouw een sector die Nederland beter kan afschaffen, of is het een sector die Nederland juist moet koesteren? Het antwoord is niet zo eenvoudig als Knot het doet voorkomen. De glastuinbouw is niet één homogene sector, maar een verzameling van verschillende teelten, bedrijven, regio’s en markten. Sommige onderdelen van de glastuinbouw zijn inderdaad kwetsbaar en weinig rendabel, terwijl andere onderdelen juist floreren en innoveren.

Belangrijk is dat de waarde van de glastuinbouw niet alleen zit in de primaire productie bij de telers, maar dat het gaat om een ecosysteem waarbij de waarde wordt gevormd door het gehele netwerk van bedrijven en diensten.

In dit ecosysteem zijn de telers de producenten van voldoende, veilig en gezond voedsel. Ze doen dit voor een regio van zo’n 500 km rond Nederland. Technisch gezien telen we dus veel voor de export, maar in de Verenigde Staten of China zou men dit ‘lokale productie’ noemen. Dit is slechts een deel van de waarde van de glastuinbouw. Wereldwijd heeft 40% van de groentezaden een oorsprong in Nederland. Dit is te danken aan een nauwe samenwerking tussen de bedrijven in de Nederlandse veredelingssector, de overheid en onderzoeks-, kennis-, onderwijsinstellingen en de sterke internationale focus.

Groei

Eenzelfde internationale focus is er bij de ontwikkelaars van technologie voor de glastuinbouw. Wereldwijd is er een gestage groei van de hightech tuinbouw. Het aandeel van de keten Tuinbouw en uitgangsmaterialen (T&U) binnen de gehele Nederlandse R&D-uitgaven, was voor 2022 bijna 1 miljard en daarmee 5 procent van de totale Nederlandse uitgaven aan R&D. 

Ook op het gebied van robotica in de glastuinbouw gebeurt veel. Deze ontwikkeling kan bijdragen aan het probleem rond de (ongeschoolde) arbeid in de glastuinbouw.

De mate van automatisering en robotisering verschilt veel per type gewas. In de potplantenteelt worden stekken opgepot met een robot, uitgezet in de kas of op roltafels en krijgen automatisch water waarbij het te veel aan water wordt opgevangen en hergebruikt. Aan het einde van de teelt worden de planten met autonome voertuigen naar de sorteer- en verpakkingshal gebracht. Daar gaan ze ‘op de foto’ in een systeem dat met vision en AI-technologie zorgt voor het sorteren van de planten op maat en kwaliteit. In deze teelt zit de meeste handarbeid in het inpakken van de planten. Afnemers vragen allemaal hun eigen hoes, doos, mix van kleuren of pot. 80% van de arbeid zit bij dit soort bedrijven in de laatste dag van de teelt.

Geautomatiseerd

Bij de teelt van vruchtgroenten is de situatie anders. Veel van de repeterende arbeid gebeurt dagelijks. Oogsten, gewasonderhoud en sorteren. Sorteren en verpakken is hier vaak (bijna) geheel geautomatiseerd. Het oogsten en onderhoud aan het gewas gebeurt nog met de hand en is vaak zwaar.

Ook hier wordt hard gewerkt aan oplossingen met behulp van robots. Als een autofabriek vaak al grotendeels gerobotiseerd is zou je denken dat dat in een kas ook zomaar kan. Probleem is echter dat we hier niet te maken hebben met een gestandaardiseerde productie. Het gaat om een natuurlijk product waar iedere plant verschillend is in groei, het vaak vochtig, warm en stoffig is. Als het dan eenmaal gelukt is om een robot te ontwikkelen die een deel van de arbeid kan vervangen dan moeten die robots ook nog geproduceerd worden. Voor een gemiddelde robot kan er maar zo 10 miljoen euro aan ontwikkelkosten nodig zijn voor de eerste fase. Vaak niet haalbaar voor een robotontwikkelaar alleen en daarna zijn we er nog niet. Waar software vaak makkelijk schaalbaar is als het eenmaal is ontwikkeld is dat voor hardware anders. Bij het bouwen komen hoge kosten kijken en ook dat kan de gemiddelde robot ontwikkelaar net zelf voorfinancieren.

Ecosysteem essentieel

Ook hier is het ecosysteem dus weer erg belangrijk in de ontwikkeling van een nieuw product. Eerste kennis wordt bijvoorbeeld ontwikkeld door een universiteit, een robotontwikkelaar gaat er daarna mee aan de slag om er een commercieel product van te maken. Belangrijk is dat daarbij nauw wordt samengewerkt met de telers, zeker als de ontwikkelaar nog niet goed bekend is met de tuinbouw. De ontwikkelde robot moet daarna geproduceerd worden. Hiervoor zijn investeerders nodig om te helpen bij het financieren van de volgende stap. Daarnaast is er een bedrijf nodig dat de robots in serie kan gaan bouwen.

O ja, laten we niet vergeten dat we dan weer terug zijn bij de behoefte aan arbeid. Arbeid om de robots in elkaar te zetten maar ook om de robots in bedrijf te stellen en te onderhouden….

Daarbij komen we ook weer bij de waarde van de glastuinbouwsector als ecosysteem. Bij het weghalen van de telers uit Nederland is het voor de technologieontwikkelaars ook niet zo evident meer om in Nederland hun R&D te blijven doen. Het voordeel van ‘in de buurt’ te kunnen testen en hightech tuinders te betrekken is er dan niet meer.

Met die telers verliezen we dan op den duur ook onze centrumfunctie in het ontwikkelen van de technologie. Daarmee verdwijnt hoogwaardige arbeid en bijdrage aan de kenniseconomie. Dat klinkt als het kind met het badwater weggooien.

Potentie en verantwoordelijkheid

De glastuinbouw is een sector met potentie, maar ook met verantwoordelijkheid. De sector kan een belangrijke rol spelen in de transitie naar een groene, gezond en inclusieve economie, maar dan moet de sector als een ecosysteem worden bekeken en we vooral niet de losse blokjes zomaar uit het systeem willen verwijderen zonder na te denken over de impact op het gehele systeem!