Een 3D bodyscanner die de wereld gaat veroveren. Vaccineren zonder naalden. Sensoren die vermoeiingsscheuren van gebouwen in de gaten houden. Het is slechts een greep van de verhalen die Innovation Origins schreef over veelbelovende universitaire spin-offs.
Nederland beschikt over een groot aantal topinstellingen op het gebied van onderzoek en onderwijs en doet het beter dan andere Europese landen, zoals Duitsland. Vooral als het gaat om universitair onderzoek op het gebied van deeptech onderwerpen, zoals biotechnologie, AI en mechatronica, doen we het goed. Technische universiteiten zijn hofleverancier van spin-offs (30%), gevolgd door UMC’s (28%) en algemene universiteiten (25%).
Maar, zo succesvol als het wetenschappelijk onderzoek is, zo moeilijk is het registreren van succes als het gaat om universitaire spin-outs. Nederland blijft ver achter bij het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Zwitserland en Frankrijk. Spin-off bedrijven van Nederlandse universiteiten en universitair medische centra blijven klein en hun impact beperkt. 80 procent van alle 745 Nederlandse spin-outs die ooit zijn opgericht, zijn nog actief. Maar, na 10 jaar heeft slechts 48 procent meer dan 10 werknemers. De potentie is er wel, maar de groei gaat traag of blijft uit.
Cultuur van universiteiten
“Ik heb drie universiteiten in Nederland gebeld, maar dat werd niks. We werken nu samen met twee Amerikaanse universiteiten”, vertelt Stef van Grieken. Hij zat onder andere in het product management leadership team van Google Research en is medeoprichter en ceo van Cradle. De start-up richt zich op het verbeteren van eiwitten met behulp van kunstmatige intelligentie en haalde in 2022 5,5 miljoen euro op. Het bedrijf zit deels op de Biotech Campus in Delft, en deels in Zurich (Zwitserland).
Als het aan de ondernemer ligt, moeten Nederlandse universiteiten “long term greedy” worden. “Het allereerste zoekalgoritme van Google ontstond vanuit een PhD-onderzoek aan de Universiteit van Stanford. Je zou kunnen claimen: pak veel aandelen, want het wordt veel waard. Maar Stanford nam maar vijf procent. Toen Google naar de beurs ging, was die 5 procent 250 miljoen dollar waard.”
Een van de knelpunten is het aandeel dat universiteiten opeisen in hun spin-offs. Academische spin-offs zijn gebaseerd op oplossingen – of, in technische termen, intellectueel eigendom (IE) – die op universiteit zijn ontwikkeld. Zodra onderwijsinstellingen een ‘stemhebbend aandelenbelang’ hebben in een start-up, kan dat de groei van het bedrijf tegenwerken en toekomstige investeerders afschrikken. Landelijke cijfers over de inkomsten die Nederlandse universiteiten genereren uit start-ups en patenten, zijn er niet.
Van Grieken: “Stel dat een universiteit een kwart van de aandelen heeft. Dan wil je ook nog tien procent reserveren om medewerkers aan te trekken, zeker in deeptech, en zelf nog iets overhouden. In Nederland zijn de meeste start-ups dood voor ze überhaupt de deur uit zijn, omdat het stuk taart dat naar universiteiten gaat, te groot is om de hoogste kwaliteit investeerders aan te trekken.”
Gestandaardiseerde deal terms
Om in ieder geval het proces van wetenschappelijk onderzoek naar spin-out transparanter te maken, lanceerden de Nederlandse universiteiten eerder dit jaar gestandaardiseerde deal terms waarin allerlei afspraken rondom het uitspinnen staan vastgelegd.
Stel: een onderzoeker wil haar of zijn volledige tijd besteden aan het commercialiseren van een wetenschappelijk onderzoek dat in academisch verband is gedaan. Het overdragen van het IE kan op drie manieren: een aandelenpakket van 10 tot maximaal 25 procent (voorheen was dit 49 procent), een licentieovereenkomst met royaltybetaling of een hybride aandelen-royalty deal in ruil voor toegang tot het IE. Meer informatie over de deal terms vind je hier.
25 procent aandelen voor een universiteit, vindt Van Grieken echt te veel. “Zit je op tien à vijftien procent, dan is dat alsnog aan de hoge kant, maar niet oninvesteerbaar. Je raakt dan wel de top investeerders kwijt.”
ReCarbn: uitgesponnen via nieuwe deal terms
Guus Dubbink is medeoprichter van ReCarbn, een spin-off van Universiteit Twente. Het bedrijf ontwikkelt technologie voor installaties die CO2 uit de lucht filteren. ReCarbn is een van de eerste bedrijven die ‘uitgesponnen’ is via de nieuwe deal terms. De universiteit heeft vijftien procent aandelen en de start-up is verplicht om binnen een paar jaar vastgelegde milestones te behalen. Als de start-up dat niet redt, gaat alle kennis terug naar de universiteit.
Dubbink vindt de afspraken niet meer dan fair. “Afgelopen tien jaar is er op de UT gewerkt aan de technologie waar wij nu een bedrijf omheen bouwen. Ook is er op kosten van de universiteit een pilot gebouwd. Ik vind het dus niet meer dan realistisch dat de universiteit daar iets van terug wil zien. Het statement dat spin-offs die meer dan tien procent van hun aandelen afstaan aan de universiteit niet rendabel zijn, vind ik onzin. Wij hebben nog 85 procent over voor investeerders, dat is hartstikke investable – die feedback krijgen we ook terug uit de markt. Dat de universiteit betrokken is bij ons bedrijf, schept een bepaald vertrouwen.”
Kans op impact vergroten
Jaron Weishut was namens Techleap nauw betrokken bij het opstellen van de deal terms. Hij is initiatiefnemer van Science to Impact: een nationale beweging met als doel om de impact van wetenschappelijke kennis te vergroten. Door nieuwe deal terms meer impact creëren is slechts een van de negen speerpunten die zijn opgesteld om het valorisatiesysteem te verbeteren.
Hij wil vooral voorkomen dat de discussie polariseert. “Twee jaar geleden kopten kranten nog dat investeerders vinden dat universiteiten geen bedrijfje moeten willen spelen. Die investeerders realiseren zich niet altijd dat de hulp van universiteiten aan start-ups bijvoorbeeld beperkt wordt door staatssteunregels. Tegelijkertijd lijkt het voor sommige academici soms nog steeds belangrijker om te voorkomen dat een hoogleraar na jarenlang hard werken ooit misschien een Porsche kan kopen, dan een brede toepassing van wetenschappelijk onderzoek mogelijk te maken – en dus grote maatschappelijke impact heeft dankzij die hoogleraar.”
Weishut ziet start-ups als een belangrijke manier om impact te maken met wetenschappelijke kennis, maar stelt ook dat dit pas werkt als alle betrokkenen elkaar (willen) begrijpen. “Je kunt wel zeggen tegen een Knowledge Transfer Office van een universiteit (KTO: afdeling die wetenschappers ondersteunt bij het valoriseren van onderzoek, red.) dat ze teveel aandelen vragen, maar als die KTO zijn eigen broek moet ophouden, krijg je vanzelf KTO’s die van start-ups veel aandelen vragen, of hoge licentievergoedingen”, gaat Weishut verder. “Dan kom je dus bij een onderliggende vraag terecht: waarom moeten sommige KTO’s hun eigen broek ophouden? Met de deal terms willen we afspraken transparanter maken, maar ook deze diepere discussie agenderen.”
Nederland, het land van formulieren
Dat het proces van uitspinnen traag verloopt, is iets waar Dubbink en Van Grieken het over eens zijn. Van Grieken: “In Nederland moet je talloze formulieren invullen en voorspellingen doen. Weet ik veel hoe mijn markt er precies uitziet; we zijn een seed stage bedrijf. Iedereen die pretendeert vijf jaar in de toekomst te kijken, is een leugenaar. In Zwitserland kun je een eerste subsidie aanvragen van vijftienduizend frank door één A4-tje in te vullen. Binnen een week heb je antwoord. Dat is simpel en het past bij start-ups. Ja, veel zullen niet succesvol worden. Maar ook een aantal wel, en dat is wat je wilt.”
Ook Dubbink ziet heil in een versimpelde manier om financiering binnen te halen. “Nu ben je de eerste periode vooral bezig met investeringen en subsidies binnenhalen. Het zou voor alle partijen efficiënter zijn als je meteen een potje geld meekrijgt, waarmee je het eerste jaar vooruit kan om een team te bouwen. Dan is het pad naar een commercieel product en vervolgens opschaling ook sneller te bewandelen.”
Dubbink heeft nog getwijfeld om het eerste jaar in dienst te gaan bij UT als onderzoeker, zodat hij iedere maand een salaris uitbetaald zou krijgen. “Maar dan gaat alle kennis die je ontwikkelt volledig naar de universiteit en moet je daarna weer onderhandelen over de aandelen. Het zou goed zijn om een soort tussenoplossing te faciliteren, waarin je op de payroll staat bij de universiteit, maar wel activiteiten mag uitvoeren voor je bedrijf.”
Dat de discussie gevoerd wordt, en dat er daarbij mensen op de barricade staan, vindt Weishut een goede zaak. Maar, hij vindt het ook te makkelijk om alleen naar het geregistreerde succes van spin-outs te kijken. “Het is inmiddels duidelijk dat wanneer er te weinig aandelen beschikbaar zijn voor investeerders, de universiteiten het opschalen van spin-outs belemmeren. Tegelijkertijd moet een hoogleraar of onderzoeker ook een bepaalde commitment hebben richting de start-up. Ja, het moet beter in Nederland, maar we moeten óók naar het complete plaatje blijven kijken.”