Over maximaal negen maanden heeft Eindhoven een nieuwe burgemeester. Dat is althans de opzet van Rob van Gijzel, die vandaag (1 december 2015) zijn vertrek aankondigde. Van Gijzel, die in 2008 aantrad, zegt de komende maanden te willen gebruiken om zich te oriënteren op een nieuwe functie. Tot die tijd – rond 1 september 2016 – blijft hij “in principe” aan als burgemeester.
Van Gijzel kondigde vanavond in een ingelaste gemeenteraadsvergadering zijn vertrek aan.
- Lees hier de volledige verklaring van Rob van Gijzel aan de gemeenteraad.
- Lees hier een analyse over het vertrek van de burgemeester
- Lees hier de eerste reacties op het besluit
- Zo ziet Eindhoven er volgens Van Gijzel in 2030 uit
De vertrekkende burgemeester noemt zakelijke en persoonlijke redenen voor zijn besluit. Hij wil een opvolger de kans geven om zich in een relatief rustige periode (anderhalf jaar voor de verkiezingen) in te werken en de stad goed te leren kennen. En persoonlijk zegt hij in zijn werkzame leven nog één mooie nieuwe uitdaging te willen aangaan. “Wat dat zal zijn weet ik op dit moment nog niet.”
Eindhoven heeft zichzelf in de periode-Van Gijzel heruitgevonden. De nieuwe burgemeester trad aan op het diepste punt van de crisis en heeft in de acht jaar daarna de stad zien opleven, zowel economisch als cultureel en sociaal. Ondanks het vertrek van Philips heeft Eindhoven overtuigend een imago als high tech city kunnen uitrollen. Technologie, design en kennis werden de speerpunten. De hechte samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven en onderwijsinstellingen hebben de stad relatief veel voorspoed gebracht.
Van Gijzel zelf heeft daarbij altijd een voortrekkersrol gespeeld. Zijn uitgebreide netwerk in onder meer Den Haag hielp hem daarbij, maar het was vooral zijn eigen volharding in een aantal belangrijke dossiers die ervoor zorgde dat Nederland niet meer om Eindhoven heen kon. Dat de rest van de wereld geregeld blijken van erkenning gaf over de ontwikkeling van de stad (zo werd de regio in 2011 bekroond tot “slimste regio van de wereld”), daar straalde Van Gijzel altijd grote trots over uit.
Teleurstellingen waren er – zeker de laatste jaren – ook voldoende. Zo is Van Gijzel er tot zijn ergernis nooit in geslaagd om meer Rijksgelden aan te trekken voor de ontwikkeling van cultuur. Hij vond het ongekend dat er geen enkel Rijksmuseum onder de grote rivieren is. Ook is de logistieke ontsluiting van de stad (de treinverbindingen met Duitsland en België, de verbetering van de snelwegen) een doorn in het oog gebleven. Daarnaast heeft hij vergeefs geprobeerd meer vrijheid te krijgen voor een beter softdrugsbeleid en was de verdere ontwikkeling van het centrum (met name de spoorzone) een van zijn niet gelukte projecten.
Meer begrip zal hij hebben voor het feit dat zijn pleidooi voor bestuurlijke vernieuwing nog geen vruchtbare bodem heeft gevonden. Hoewel dit aspect misschien wel zijn grootste zorgpunt was, is hij realistisch genoeg om zijn strijd als onhaalbaar in zijn periode te blijven zien. Van Gijzel pleitte onder meer voor meer vrijheden voor de Nederlandse metropoolsteden, een hoger aandeel in de verdeling van de Rijksfinanciën en zelfs een eigen belastingregime. Ongetwijfeld zal hij die strijd de komende negen maanden blijven voeren, inclusief de verdere uitrol van smart city-achtige elementen.
Van Gijzel was op zijn best als aanjager van vernieuwing en het bij elkaar brengen van verschillende partijen. Omdat het vertrouwen dat hij daarbij uitstraalde over de kracht van de stad authentiek was, slaagde hij daar wonderwel in.