Synthetische brandstoffen uit hernieuwbare energiebronnen, de zogenaamde reFuels, beloven een CO2-reductie tot wel negentig procent in vergelijking met conventionele brandstoffen. Ze kunnen in grote hoeveelheden worden geproduceerd en nu al in bijna elk voertuig worden gebruikt. Onderzoekers van het Karlsruhe Institute of Technology (KIT) hebben dit bewezen in grootschalige projecten zoals reFuels – Rethinking Fuels, gefinancierd door de Duitse deelstaat Baden-Württemberg.
Het doel van het nieuwe InnoFuels-platform is een netwerk te creëren van nationale en Europese onderzoeksprojecten voor de verdere ontwikkeling, productie en toepassing van power-to-liquid-brandstoffen en biobrandstoffen. Ook wil het platform synergieën opsporen en zo met name de productie van grotere hoeveelheden vloeibare brandstoffen op basis van energie helpen versnellen, schrijft het KIT in een persbericht. Het reFuels-platform is met vijf miljoen euro gefinancierd door de Duitse regering.
“Om de nationale en internationale klimaatbeschermingsdoelstellingen te halen, zullen voor bepaalde toepassingen reFuels nodig zijn”, aldus Winfried Hermann, minister van Verkeer van Baden-Württemberg. “Er zal een blijvende vraag zijn naar vloeibare brandstoffen, met name voor het lucht- en zeevervoer. Dit is anders dan bijvoorbeeld voor auto’s, die efficiënter door batterijen kunnen worden aangedreven.”
Baken van hoop
Uit hernieuwbare bronnen geproduceerde synthetische reFuels worden gezien als een baken van hoop in de strijd tegen klimaatverandering: “Voor het bereiken van klimaatbeschermingsdoelstellingen bieden reFuels een klimaatvriendelijke en tegelijkertijd economische oplossing”, zegt professor Holger Hanselka, voorzitter van het KIT. “Bij het KIT doen we onderzoek naar de meest uiteenlopende manieren om de CO2-uitstoot in de vervoerssector te verminderen en de mobiliteit van de toekomst duurzaam te maken. De sleutel tot succes is het vinden van de optimale oplossing voor elk van de verschillende eisen.”
“reFuels beloven niet alleen een vermindering tot negentig procent van de CO2-uitstoot in vergelijking met conventionele brandstoffen, maar ze maken ook het gebruik van bestaande wagenparken die zijn uitgerust met verbrandingsmotoren – en van de hele infrastructuur voor brandstofvoorziening, van productie tot transport en distributie – mogelijk”, zegt professor Thomas Hirth, vice-voorzitter voor overdracht en internationale zaken aan het KIT.
“We hebben al aangetoond dat reFuels werken voor zowel oudere als moderne auto’s en voor bedrijfsvoertuigen of treinen,” aldus Olaf Toedter, die verantwoordelijk is voor de coördinatie van InnoFuels. “We konden ook tonnen reFuels produceren die voldoen aan de bestaande normen voor Otto- en dieselbrandstoffen. Met het InnoFuels-platform willen we nu alle beschikbare informatie over reFuels bundelen, samenwerken met deskundigen uit wetenschap, industrie en politiek om algemene oplossingen te ontwikkelen en richtlijnen en aanbevelingen voor onderzoek en actie op te stellen.”
Snelle marktintroductie van biobrandstoffen
Tot op heden zijn brandstoffen op basis van energie voornamelijk in onderzoekshoeveelheden geproduceerd. Om in de toekomst grotere bijmengingspercentages van deze brandstoffen mogelijk te maken en een voldoende hoeveelheid biobrandstoffen beschikbaar te maken voor het lucht- en zeevervoer, zullen veel grotere hoeveelheden op industriële schaal moeten worden geproduceerd. Naast technische kwesties zal het InnoFuels-platform zich daarom ook richten op het bespreken van de optimale opzet van regels en economische voorwaarden voor de landelijke massaproductie van reFuels. Toedter denkt dat voor een snelle marktgroei potentiële producenten inderdaad duidelijkheid en zekerheid op lange termijn nodig hebben over de vraag of brandstoffen uit hernieuwbare energiebronnen meetellen voor de broeikasgasreductiequota die nodig zijn om de klimaatdoelstellingen van de Europese Unie te halen.