Het hoger onderwijs zal in de komende tien jaar radicaal veranderen. Die veranderingen noemen we disrupties. De essentie van zo’n disruptie is dat de afnemers en klanten van een traditionele aanbieder, in dit geval ons traditionele hoger onderwijs, opeens massaal voor nieuwe aanbieders kiezen die nieuwe technologieën combineren met de bestaande diensten of producten. Deze nieuwe concurrenten zijn daardoor klantgerichter, innovatiever efficiënter én goedkoper. De traditionele aanbieders hebben dit te laat door en kunnen hierdoor niet meer hun eigen strategie aanpassen: zij delven het onderspit in de concurrentiestrijd.
Hier legde ik al uit hoe disrupties recentelijk in andere sectoren plaatsvonden. Ook liet ik zien waarom de signalen voor het hoger onderwijs nu op oranje staan – wellicht zelfs al op rood. Ook onze universiteiten en hogescholen krijgen in de komende jaren met disrupties te maken, en we kunnen nu al weten wie hun mogelijke toekomstige concurrenten zijn: die verkende ik in deze column.
Om deze disrupties aan te kunnen moeten universiteiten en hogescholen pro-actief innoveren en onmisbaar blijven voor hun belangrijkste stakeholders: studenten, werkgevers, en politiek. Maar wat verwachten die stakeholders over een paar jaar dan van ons hoger onderwijs? Op het eerste oog lijkt dat koffiedik kijken. Maar als je goed kijkt, zie je duidelijke patronen.
Wat willen studenten in de toekomst van universiteiten en hogescholen? Gepersonaliseerd leren en uitstekende hybride faciliteiten.
Drie ontwikkelingen zijn voor de studentenpopulatie van de toekomst van belang: heterogenisering, flexibilisering, en digitalisering. Omdat de arbeidsmarkt naar een constante staat van digitalisering en verandering gaat, zullen werknemers zich constant moeten ontwikkelen. De studenten van de toekomst zullen, als populatie, daarom veel diverser zijn dan de 18-24-jarigen van nu. Universiteiten moeten zich daarom ook richten op studenten die een ander studiepad volgen, zoals mid-career climbers, evolving professionals, en trajectory transformers. Daarnaast zullen studenten heterogener worden in termen van leefstijlen, culturele oriëntaties, samenlevingsvormen of politieke voorkeuren. Universiteiten moeten waarschijnlijk harder werken om van deze heterogene populaties academische gemeenschappen te blijven creëren.
Voor deze heterogenere studentenpopulatie is tijd schaarser. Zij zullen de lat voor hun onderwijsaanbieders hoger leggen. Deze studenten zullen verwachten dat hun onderwijs flexibel en gepersonaliseerd is: het moet immers naadloos passen in hun eigen, specifieke studiepad. Maatwerk, en ‘onderwijs organiseren rondom de student’, zal de standaard worden, en dat kunnen universiteiten en hogescholen alleen realiseren wanneer online en offline goed gecombineerd worden. Dat betekent bijvoorbeeld slimme combinaties van werkgroepen op hun fantastische campussen of mooie binnenstadslocaties met online individuele begeleiding en groepsbijeenkomsten, podcasts, vooraf opgenomen video’s, kennisclips en hoorcolleges. En waar die digitale lat precies komt te liggen, wordt nu al bepaald door de toekomstige concurrenten die ik in mijn vorige column signaleerde.
Wat willen werkgevers over vijf jaar van universiteiten en hogescholen? Veel betere LLL-mogelijkheden, en meer aandacht voor skills in plaats van diploma’s.
Het is inmiddels wel duidelijk dat de huidige arbeidsmarkt nog niet klaar is voor de uitdagingen van onze tijd, laat staan voor die van over tien jaar. Tot 2030 staan er verschillende grote maatschappelijke transities op de agenda, rond energie, digitalisering, grondstoffen, circulariteit, landbouw, onderwijs, en zorg. Dat moeten we doen onder de lastige omstandigheden van vergrijzing, arbeidsmarkttekorten, en een steeds sneller wisselende arbeidsmarktvraag. De OECD, McKinsey, STT, en Nesta leggen duidelijk uit hoe de arbeidsmarkt gaat veranderen.
Wat betekenen deze veranderingen voor de afgestudeerde student die de arbeidsmarkt gaat betreden? Werkgevers zullen andere kwaliteiten vragen. TNO legt uit dat de de arbeidsmarkt van de toekomst steeds meer draait om skills, en niet zozeer om diploma’s. Die skills zijn ‘vaardigheden die het leren of het sneller verwerven van kennis vergemakkelijken’. Voor universiteiten betekent dat: meer skills-gerichte curricula, studenten eerder klaarstomen om de arbeidsmarkt te betreden, bijvoorbeeld al na hun bachelor, en ervoor zorgen dat zij op een latere leeftijd terug kunnen komen om weer verder door te leren, bijvoorbeeld in een post-experience master. Dat laatste kan goed in gerichte samenwerking met werkgevers. Eerste initiatieven zijn er al, bijvoorbeeld in de LLO Katalysator, gefinancierd vanuit het Groeifonds, die zich al voorbereidt op zo’n gezamenlijke aanpak. Universiteiten en hogescholen moeten niet te lang wachten, want bedrijven bieden inmiddels al veel meer geaccrediteerde trainingen en opleidingen op academisch niveau aan dan we vermoeden.
Wat wil de politiek over vijf jaar van de universiteiten en hogescholen? Digitalisering, flexibilisering en Europese samenwerking.
Het Ministerie van OCW heeft duidelijke wensen voor universiteiten. Al 2,5 jaar geleden gaf het ministerie in de Strategische Agenda Hoger Onderwijs aan dat universiteiten zich veel meer moeten richten op flexibel hoger onderwijs. Dat betekent in de praktijk: meer ruimte voor de heterogene studentenpopulatie zoals hierboven beschreven, meer samenwerking tussen universiteiten en hogescholen, meer regie bij de studenten over hun eigen studiepad, en een minder eenzijdige focus op het ‘ouderwetse’ 4-jarige curriculum. Twee weken geleden bevestigde minister Dijkgraaf die wens nog eens zeer duidelijk. Daarbij gaf hij ook aan dat de steeds sneller wisselende arbeidsmarktvraag en de steeds complexere banen waarschijnlijk nog grotere aanpassingen van ons hoger onderwijs gaan vereisen. Om dat te benadrukken komt hij in het najaar met ‘Toekomstverkenningen’ voor het hoger onderwijs.
Dit is in lijn met wat Europa wil. Universiteiten en hogescholen moeten volgens de Europese Commissie duidelijker maken hoe zij bijdragen aan grote maatschappelijke uitdagingen, en hun onderwijs meer ‘future-proof’ maken. Om te zorgen dat universiteiten en hogescholen meer gezamenlijk onderwijs aanbieden in ‘European Universities’ ontwikkelt de Commissie samen met lidstaten een ‘European degree’. Hierdooren worden universiteiten en hogescholen gestimuleerd meer flexibel onderwijs en korte cursussen te geven en te belonen met micro-credentials.
Wat nu?
De traditionele propositie van universiteiten en hogescholen is vermoedelijk niet meer lang houdbaar. Er zullen substantiële stappen moeten worden gezet op het gebied van gepersonaliseerd leren, uitstekend hybride onderwijs, een competitief aanbod voor life-long-learners, en een transitie van een eenzijdige focus op diploma’s naar meer focus op skills. Op het gebied van flexibilisering neemt ons hoger onderwijs inmiddels de eerste stappen. Ook op het gebied van life long learning worden nu de eerste kleine stappen gezet. Deze stappen worden nu nog vooral gezet door kleine groepjes van ondernemende innovators in de instellingen. Maar de grote uitdaging voor de korte termijn wordt om dit in ons heersende hoger-onderwijsparadigma te krijgen.
Over deze column:
In een wekelijkse column, afwisselend geschreven door Eveline van Zeeland, Derek Jan Fikkers, Eugène Franken, JP Kroeger, Katleen Gabriels, Carina Weijma, Bernd Maier-Leppla, Willemijn Brouwer en Colinda de Beer probeert Innovation Origins te achterhalen hoe de toekomst eruit zal zien. Deze columnisten, soms aangevuld met gastbloggers, werken allemaal op hun eigen manier aan oplossingen voor de problemen van deze tijd. Hier zijn alle voorgaande afleveringen.