In een wekelijkse column, afwisselend geschreven door Maarten Steinbuch, Mary Fiers, Carlo van de Weijer, Lucien Engelen, Tessie Hartjes en Auke Hoekstra, probeert Innovation Origins uit te vinden hoe de toekomst eruit zal zien. De zes columnisten, af en toe aangevuld met gastbloggers, zijn allemaal op hun eigen manier bezig met oplossingen voor de problemen van onze tijd. Zodat Morgen Beter wordt. Deze zondag is Lucien Engelen aan de beurt. Hier alle eerdere afleveringen.
Het gebruik van plastic ligt flink onder vuur, want een groot deel van dat plastic komt vroeg of laat in de natuur terecht. Voor een groot deel uiteindelijk in de oceaan waar het tot microplastics wordt omgezet en met potentieel zeer kwalijke gevolgen in de voedselketen terechtkomt. We zijn dus inmiddels succesvol van de plastic zakjes in winkels afgestapt, Nederland wil een ‘plastic deal’ en de Europese Unie heeft plannen in voorbereiding voor het verbieden van ballonnenstokjes, plastic borden en bekertjes; prima plannen als er een goed alternatief is.
Wat mij bevreemdt is de grote focus op het gebruik van plastic in verpakkingen en gebruiksvoorwerpen, zeg maar de macroplastics. Want die worden pas een probleem als ze niet worden gerecycleerd of verbrand. In Europa is het gelukkig de groeiende norm dat we dit macroplastic niet in de natuur gooien. Plastic komt voornamelijk voort uit aardolie dus eigenlijk is het, zo lang we nog aardolieproducten gebruiken voor energieproductie, alleen maar toe te juichen dat we die moleculen eerst nog gebruiken om iets in te verpakken voordat we ze alsnog tot elektriciteit omzetten in verbrandingsovens. Of zelfs meerdere malen iets in te verpakken als je het ook nog eens recyclet. En sterker nog: Plastic verpakkingen zijn ook een milieutechnische zegen. Een plastic hoesje om een komkommer verhoogt het energiegebruik van het productieproces van de komkommer met een procent. Dus als je door dat stukje plastic meer dan een procent minder komkommers weg hoeft te gooien is dat een goede zaak.
Dus recyclen of netjes weggooien, dan is er weinig mis mee.
We zouden ons veel meer zorgen moeten maken over primaire microplastics, dat zijn de plastics die al micro zijn als ze de zeeën instromen. Voor Europa is dat immers verreweg het grootste deel van onze bijdrage aan de plastic soep. Deeltjes die zo klein zijn dat je ze met geen goedbedoeld filter uit de oceaan kunt vissen.
De oorsprong van die deeltjes zit hem in plastic additieven in zaken als kleding, scheepsverf en cosmetica. Maar voor het grootste deel in het wegverkeer, namelijk het afval van banden, en slijtagedeeltjes van de weg en wegmarkeringen. Ik heb hier eerder al eens gemeld dat het verkeer alleen al in Nederland al een 20 miljoen kilo band achterlaat in de natuur, en dat is voor een groot deel in de vorm van microplastics die aan rubber worden toegevoegd om een band goed te laten functioneren. En wij ons maar druk maken over die korreltjes op kunstgrasvelden.
Limieten voor al deze slijtage-emissies zijn er niet, vooral omdat het erg lastig is om deze emissies te meten. Dus blijven we ons maar op de uitlaat focussen. Dat doet mij altijd denken aan het verhaal van die man die in het donker zijn sleutels verliest maar beslist om honderd meter verderop te zoeken omdat daar wel een lantaarnpaal staat.
Hoog tijd om deze niet-uitlaatemissies meetbaar en kenbaar te maken. Anders zit er straks meer plastic in het stuk vis of vlees dat u koopt dan in de verpakking waar het inzit. Want als we het probleem zichtbaar maken kunnen we gaan werken aan oplossingen via bijvoorbeeld biodegradable banden. Het is niet voor niets dat onze studenten van TU Ecomotive vorig jaar een zo’n biologisch afbreekbare auto bouwden. Ze zagen de oplossingen voor de toekomst wederom eerder dan wij.
Klik hier voor achtergronden over de genoemde cijfers