Daar sta je dan als bewuste consument in de supermarkt bij de fruitschappen. Opeens slaat de twijfel toe. Welke bananen zal ik nemen? Worden het biologische? Of toch maar Fairtrade? Maar waaróm zou je überhaupt tussen beide moeten kiezen? Is er niet een eenduidige manier om naast het milieueffect ook de sociale impact van een product te berekenen? Volgens Tom Ligthart, duurzaamheidsexpert bij TNO, staat deze ontwikkeling nog in de kinderschoenen, maar komt daar langzaam maar zeker verandering in.
“Life Cycle Assesment’ (LCA), ook wel levenscyclusanalyse genoemd, werd ooit, bijna een halve eeuw geleden verder ontwikkeld als reactie op de eerste oliecrisis in 1973. Werden daar aanvankelijk het energieverbruik voor de grondstofwinning, productie, distributie, recycling en verwijdering van producten mee in kaart gebracht, later werd ook milieueffecten aan het rijtje toegevoegd.”
Sommige sectoren en producten brengen volgens Ligthart echter niet alleen schade toe aan het milieu, maar zijn ook gevaarlijk voor werknemers. “Zo klinkt de overgang van diesel uit fossiele bronnen naar biodiesel uit hout vanuit milieukundig oogpunt heel mooi. Maar ondertussen gebeuren in de bosbouw relatief veel ongelukken. In de agrarische sector, zeker in armere landen, komt het nog steeds voor dat er met giftige stoffen wordt gesproeid wordt terwijl er mensen aan het werk zijn. Ook rijden er vaak grote machines in het veld terwijl er mensen rondlopen, waardoor er ongelukken plaatsvinden.”
Standaard meetinstrument ontbreekt
Toch wordt er nog nauwelijks werk van gemaakt om dergelijke schade in kaart te brengen. Hoe dit komt? Ligthart: “LCA is ondertussen een erkende methode die vaak wordt toegepast. Terwijl een eenduidig, wetenschappelijk gefundeerd meetinstrument voor het meten van sociale impact vooralsnog ontbreekt.”
Is het berekenen van het milieueffect bovendien al ingewikkeld genoeg, het is volgens Ligthart nog een eitje vergeleken bij het meten van sociale impact.
“Neem nu carbon footprint: dat gaat nog maar over één soort stoffen: broeikasgassen. Terwijl je het bij social impact hebt over hele verschillende dingen zoals kinderarbeid, arbeidsomstandigheden, de veiligheid van medewerkers enzovoorts. Je moet bovendien de hele keten doormeten, vanaf de productie en vervoer tot en met de leverancier en recycling. Het gaat tenslotte echt om een systeemverandering.”
Sociale risico’s per 1 dollar waarde
De vraag is: hoe meet je sociale impact? Hoewel daar dus geen standaard methodiek voor bestaat, worden er volgens Ligthart vaak twee databases voor ingezet: de Social Hotspots Database (SHDB) en die van de Product Social Impact Assessment (PSIA).
“Daarmee kijk je hoeveel uur een arbeider moet werken om 1 dollar waarde te creëren in een sector in een bepaald land. En naar welke risico’s hij ondertussen wordt blootgesteld. Door die gegevens tegen elkaar af te zetten kun je berekenen hoeveel sociale risico’s het met zich meebrengt als je voor 1 dollar waarde importeert uit een bepaalde sector en land. Zodat je vervolgens het besluit kunt nemen niet langer dat product uit dat land te importeren. Of, nog beter: iets aan de arbeidsomstandigheden daar te veranderen.”
Een dergelijke analyse maakte TNO recent, in samenwerking met de gemeente Amsterdam voor drie productgroepen: bananen, schoenen en aluminiumprofielen. Ligthart: “Daarbij kijken we uit welke landen die producten worden geïmporteerd, en gebruiken we de SHBD, in combinatie met LCA, om de sociale risico’s in kaart te brengen. Vervolgens berekenen we de score per euro import en risicoklasse van de desbetreffende productgroep.”
“Voor het Europese CISUFLO project doen we onderzoek naar de recycling van tapijten. Daarvoor gebruiken wij de tweede methodiek, PSIA. De bedoeling is om, aan de hand van onze bevindingen, de bestaande meetinstrumenten te verfijnen.”
‘True pricing’
Toch gloort er volgens Ligthart hoop aan de horizon en is de aandacht voor social impact groeiende. “De overheid denkt bij grote infraprojecten bijvoorbeeld al niet langer alleen maar na over de schade voor het milieu, maar ook over de maatschappelijke kosten, zoals de werkgelegenheid. Die overwegingen worden tegen elkaar afgewogen aan de hand van een maatschappelijke kosten-baten analyse. Vervolgens wordt er gekeken naar alternatieven.”
Ook het bedrijfsleven begint zich volgens Ligthart langzaam maar zeker bewust te worden van het effect van zijn handelen. “Zo hebben we vanuit TNO sinds kort een samenwerking met een groot bedrijf dat samen met ons wil onderzoeken hoe ze hun producten niet alleen biobased kunnen maken maar hoe ze daarin ook hun social impact mee kunnen nemen.”
Sommige bedrijven werken al met ‘true pricing’, waarbij de prijs wordt berekend op grond van wat de reële kosten zijn. Dat wil zeggen inclusief de verborgen kosten in termen van milieuschade maar ook ten aanzien van het arbeidsloon en het risico van werknemers in het land waar het product wordt vervaardigd.
Omslag
Ligthart denkt dat deze ontwikkelingen zich de komende jaren verder zullen voortzetten. “De publieke opinie speelt daar zeker een rol in. Kijk maar naar de kledingindustrie. Daar zijn al grote stappen gezet om de arbeidsomstandigheden te verbeteren. Als bedrijven ergens gevoelig voor zijn is het wel hun maatschappelijk imago. Die is bepalend voor hun ‘licence tot operate’. En uiteindelijk hun winst. Ze zullen op den duur dus wel een omslag moeten gaan maken. Of, zoals we als vakgenoten onder elkaar zeggen: onder druk worden dingen vloeibaar.”