Conventionele virussen verspreiden zich het meest effectief bij koudere temperaturen. Zoals het griepvirus. Dit slaat elk jaar in de winter toe en kost wereldwijd het leven van wel een half miljoen mensen of meer. Virale ziekten zijn meestal zeldzaam in de zomer, als het warmer is. Dit is te wijten aan het feit dat het gel-achtige omhulsel van de virussen smelt wanneer ze worden blootgesteld aan hitte. Hierdoor droogt het virus uit voordat het de mens kan beschadigen.
In het geval van het SARS-CoV-2 coronavirus namen wetenschappers aanvankelijk dan ook aan dat warme temperaturen zouden leiden tot lagere infectiecijfers. De extreme COVID-19 cijfers in hete regio’s zoals Brazilië, Mexico, India en de zuidelijke staten van de VS laten echter zien dat dit helemaal niet het geval is. Een studie van de Ruhr-Universität Bochum (RUB, Duitsland) heeft nu zelfs kunnen aantonen dat warmere temperaturen de halfwaardetijd van het virus in vergelijking met koelere en koudere temperaturen juist aanzienlijk verlengen.
Dit virus wordt voornamelijk overgedragen via druppeltjes en aerosolen in de lucht die we inademen. Studies hebben aangetoond dat virussen tot 20 minuten in de lucht kunnen blijven in gesloten ruimtes, zoals IO onlangs meldde. Virologen hebben tot nu toe besmetting via een zogenaamde smear-infectie – bijvoorbeeld via besmette oppervlakken – grotendeels uitgesloten. Zij gingen ervan uit dat het SARS-CoV-2-virus niet lang kon overleven in een warme omgeving, zoals bij kamertemperatuur.
Halfwaardetijd varieert enorm
Een onderzoeksteam onder leiding van assistent-professor Stephanie Pfänder heeft in het laboratorium van de Ruhruniversiteit Bochum oppervlakken verontreinigd met het coronavirus. Zij bestudeerden vervolgens hoe het virus zich bij verschillende temperaturen ontwikkelt. De wetenschappers ontdekten dat de halfwaardetijd van het virus enorm varieert, afhankelijk van de externe omstandigheden.
Bij een temperatuur van 4°C, een temperatuur die typisch is voor een koelkast, was dat 12,9 uur. Bij kamertemperatuur was het, zoals verwacht, korter. Slechts 9,1 uur. Bij een zomerse temperatuur van 30°C leefde het virus echter het langst: 17,9 uur.
In hoeverre deze resultaten ook effect hebben op de ontwikkeling van de pandemie en de verwachte afname van infecties in de zomer kunnen de onderzoekers niet beoordelen op basis van hun studieresultaten, die zijn gepubliceerd in het Journal of Infection. De onderzoekers leggen uit dat ze zich uitsluitend hebben gericht op de effecten van de temperatuur. Er werd geen rekening gehouden met andere omgevingscondities, zoals zonlicht (d.w.z. UV-licht waarvan bekend is dat het virussen doodt) of vochtigheid. Bovendien waren alle besmette oppervlakken droog.
Virus blijft enkele dagen besmettelijk
Onder de genoemde laboratoriumomstandigheden is de virulentie van het virus binnen het eerste uur 100 keer gedaald. “Maar daarna bleef het stabiel gedurende de volgende 4 tot 8 uur met slechts een minimale daling bij 30°C. En een significant negatief verschil bij 4°C”, schrijft de Pfänder. “Na ongeveer acht uur zagen we een stabiele, geleidelijke daling van de virus titer (virus load, red.). Dit was over meerdere dagen bij alle temperaturen.” Verrassend genoeg vertoonde de virusincubatie bij 30°C de hoogste geprojecteerde virale halfwaardetijd van 17,9 uur na uitdroging. Toch: “Over het algemeen tonen onze resultaten aan dat de SARS-CoV-2 besmettelijkheidsniveaus tijdens het eerste droogproces sterk zijn verminderd. Daarna blijft het virus echter nog enkele dagen besmettelijk in een droge toestand. Ongeacht de temperatuurschommelingen”.
Pfänder wijst er echter op dat andere menselijke en omgevingsomstandigheden zoals virale belasting, vochtigheid en zonnestraling – allemaal factoren die in de studie niet zijn meegenomen – “de aanwezigheid van SARS-CoV-2 op oppervlakken en als gevolg daarvan de oorzakelijke variaties in de seizoensgebonden transmissie van SARS-CoV-2 verder kunnen beïnvloeden.”