“Ik kijk dagelijks hoe we technologie kunnen inzetten om baby’s een betere start te geven”, stelt Carola van Pul, klinisch fysicus bij het Máxima MC (MMC) en hoogleraar klinische fysica aan de Technische Universiteit Eindhoven (TU/e). Zij onderzoekt hoe technologie de behandeling van patiënten in het ziekenhuis kan verbeteren en heeft zich de afgelopen jaren vooral gericht op het verbeteren van de technologie op de Neonatale Intensive Care Unit (NICU). “Hele kleine kindjes liggen in grote, zoemende couveuses om hen warm te houden en ontzettend veel piepende en knipperende apparaten om hen heen. De kleine lichaampjes zijn volgeplakt met stickers aan kabeltjes om alle functies goed te kunnen monitoren. Dat is geen comfortabele situatie”, aldus Van Pul.
Om daar verandering in te brengen, werkt ze onder andere aan de ontwikkeling en implementatie van nieuwe sensoren die niet met stickers vastzitten, maar die onder het matras liggen. Daarnaast zijn er ook sensoren die bepaalde gegevens kunnen meten met een draadloos, zacht bandje. “Zo raakt de huid van een te vroeg geboren kindje niet beschadigd en het is een stuk comfortabeler. Als sensoren draadloos werken, is het voor ouders makkelijker om hun kindje vast te houden en te verzorgen. Dit is onmisbaar voor de band tussen ouder en kind. Bovendien is buidelen (huid op huidcontact, red.) goed voor de ontwikkeling en de groei van een kindje.”
Waarom is dit belangrijk?
Een baby met een slechte start – bijvoorbeeld door vroeggeboorte – heeft intensieve zorg nodig. Carola van Pul en haar collega’s doen er alles aan om zo goed en comfortabel mogelijke zorg te bieden.
Geboorte is fascinerend
Op 7 juni 2024 hield Van Pul haar inaugurele rede tijdens de MedTech Day aan de Technische Universiteit Eindhoven. Afgelopen jaar werd zij al benoemd tot hoogleraar klinische fysica. Van Pul vertelt gepassioneerd over haar vak. Waarom ze voor de NICU heeft gekozen? “De geboorte van een kind vind ik biologisch gezien ongelofelijk fascinerend. Er gebeurt zoveel in korte tijd, het kindje gaat bijvoorbeeld naar een hele andere bloedcirculatie”, schetst ze. Ze is zelf moeder van twee kinderen. “De geboorte gaat vaak goed, ouders zitten dan op een roze wolk. Maar er kan ook zo veel misgaan, bijvoorbeeld door vroeggeboorte of complicaties tijdens de bevalling. Dan willen we er alles aan kunnen doen om deze kindjes een zo goed mogelijke start te geven.”
Vroeggeboorte
In Nederland wordt ongeveer 7 tot 8% van de kinderen te vroeg geboren, dat wil zeggen voor de 37 weken zwangerschap. Deze baby’s hebben vaak extra zorg nodig, gedeeltelijk op de NICU. Vooral ernstige prematuren – geboren voor 32 weken zwangerschap – krijgen vaak intensieve en langdurige zorg.
Early warning
De laatste jaren werkt Van Pul – samen met een team van artsen en verpleegkundigen – aan de ontwikkeling van early warning-systemen. Zoals de naam al zegt, merken deze systemen veranderingen in het lichaam vroegtijdig op. “Nu is het systeem zo ingericht dat het alarm pas afgaat als de gezondheid van de baby heel kritiek is, bijvoorbeeld als de hartslag en de saturatie drastisch omlaag gaat. Terwijl we zo’n situatie vaak kunnen zien aankomen. Daarom zijn we nu wiskundige modellen aan het ontwikkelen om een kritieke situatie eerder te voorspellen.” Zo verandert de variabiliteit in het hartritme vaak al voordat de hartslag daadwerkelijk daalt. Ook de bewegelijkheid is een belangrijke indicator, een baby beweegt vaak aanzienlijk minder als het niet goed dreigt te gaan.
Het ontwikkelen van early warning-systemen voor prematuren is lastiger dan voor kinderen of volwassenen omdat factoren zoals de hartslag en ademhaling snel ontwikkelen en daardoor steeds veranderen. “Daar moet het systeem dus voor kunnen corrigeren”, legt Van Pul uit. Als het systeem uiteindelijk goed werkt, dan heeft dat veel voordelen voor de kindjes, hun ouders en voor de verpleging. “Verpleegkundigen krijgen een seintje waardoor ze eerder kunnen ingrijpen, bijvoorbeeld door medicijnen bij te stellen. Hierdoor hopen we een deel van de kritieke momenten te voorkomen. Dat geeft de patiëntjes en hun ouders ook meer rust.”
Maar met alleen een early warning-systeem zijn we er nog niet, schetst Van Pul. “Het systeem kan wel signalen afgeven, maar als de verpleegkundigen dan niet op de kamer zijn, heeft het nog geen effect. Daarom willen we dat de verpleegkundigen een seintje krijgen op een draagbaar device, dat ze nu al bij zich hebben. Zo kunnen ze meteen reageren en is het stiller op de kamertjes. De early warning systemen moeten dus aansluiten op het ICT-netwerk.”
Data belangrijk
Voordat de early warning systemen op grote schaal in de praktijk worden gebruikt, zijn we nog wel een aantal jaar verder, geeft Van Pul aan. “We zijn nog volop bezig met de ontwikkeling. Er is nu één commercieel systeem dat de CE-markering heeft, maar dat systeem geeft nog veel valse meldingen. Er is nog veel training nodig om de algoritmen optimaal te laten werken.”. Een systeem kan in één ziekenhuis werken, maar dat betekent nog niet dat het overal werkt. De data zijn overal anders gemeten of anders gestructureerd en dat heeft invloed op het systeem. “Daarom is het belangrijk om nieuwe systemen in verschillende ziekenhuizen te testen zodat we kunnen bekijken hoe het systeem werkt met andere data. Daar gaan we de komende jaren meer op inzetten.”
Ziekenhuizen moeten daarvoor op een veilige manier data met elkaar kunnen en mogen delen. Hierin speelt e/MTIC, een samenwerkingsverband tussen de TU Eindhoven, het Máxima MC, het Catharina Ziekenhuis en Kempenhaeghe Epilepsie- en Slaapcentrum, volgens de klinisch fysicus een belangrijke rol. e/MTIC ontwikkelt een Health Data Portal om data veilig en efficiënt te delen. “Zo maken we de verbinding tussen de universiteit, de ziekenhuizen en de industrie mogelijk. Dat is belangrijk om innovatie uiteindelijk ook in de praktijk te krijgen.”