© Bart van Overbeeke
Author profile picture

Volgende week barst de gekte weer los. De tourkaravaan trekt weer drie weken lang door Frankrijk voor de Tour de France. Zaterdag starten de wielrenners op de Grote Markt in Brussel voor een vlakke rit van bijna 200 kilometer. Zondag een ploegentijdrit van 28 kilometer en pas na het weekend raken de wielen Frans asfalt. In deze sport proberen ploegen elkaar constant de loef af te steken. Niet alleen met het meest geavanceerde materiaalgebruik, maar ook door te verbeteren op voeding, trainingsmethodes en allerlei andere gebieden. Daarom kijkt Innovation Origins in de aanloop naar de Tour de France naar innovaties uit het peloton. 

Even terug naar vorig jaar; etappe 19 van de Tour de France. Een rit van 200 kilometer van Lourdes naar Laruns, waar Primoz Roglic in de laatste afdaling een gat slaat en de etappe wint. Na de finish probeert Tom Dumoulin voor de camera van de NOS in eerste instantie nog diplomatiek te blijven. Roglic krijgt de credits. Lang houdt hij dit niet vol: “Hij zit gewoon vol achter die motor. Ik word gewoon op een recht stuk naar beneden eraf gereden. Ik ben hier echt ziek van.” Op de vraag op wie hij nu het meest boos is, volgt een geïrriteerde zucht: “Ja die motor natuurlijk, die moet gewoon achter ons rijden. Wat een ..”

Windtunneltests en computersimulaties

Of Dumoulin die etappe vorig jaar had kunnen winnen als de tv-motor achter de dalers had gereden, zullen we nooit weten. Maar nieuw onderzoek van de TU/e en de KU Leuven, in samenwerking met softwarebedrijf ANSYS, laat zien dat de effecten veel groter zijn dan tot nu toe werd gedacht. Het team onder leiding van hoogleraar Bert Blocken rekende uit dat een renner die 30 meter achter een motor rijdt, zo’n 12 procent minder luchtweerstand heeft. Dit levert – met een racesnelheid van 54km/u – een tijdswinst van 2,6 seconde per kilometer op. Vanwege de intensieve berekeningen gebruikten onderzoekers de Nederlandse nationale supercomputer Cartesius bij SURF en van ANSYS Cloud. Daarnaast voerden ze windtunnelmetingen aan de TU/e uit. Uit beide onderzoeksmethodes kwamen, onafhankelijk van elkaar, dezelfde resultaten. Blocken: “We hebben de windtunnelmetingen en berekeningen enkele weken na de eerste tests opnieuw uitgevoerd omdat ik de enorme effecten bijna niet kon geloven. Maar we vonden steeds dezelfde resultaten.”

Tussenafstand Weerstandreductie Snelheidstoename Tijdswinst per minuut
0.48 m -71% 48.9% 29.3 s
2.64 m -48% 23.6% 14.1 s
4.8 m -36% 15.6% 9.3 s
10 m -23% 8.8% 5.3 s
15 m -18% 6.7% 4.0 s
20 m -15% 5.4% 3.3 s
30 m -12% 4.2% 2.6 s
40 m -10% 3.5% 2.1 s
50 m -7% 2.4% 1.4 s

De afname in luchtweerstand, snelheidstoename en tijdswinst per minuut voor elke gemeten tussenafstand tussen renner en motorrijder. Aanname: renner zonder motor in de buurt rijdt een referentiesnelheid van 54 km/u. Bron: Bert Blocken

Boze tongen

Het gonst al jaren door het peloton: renners die expres uit de wind worden gehouden door camera-motoren. En ook afgelopen Giro was het weer raak. Mollema uitte via twitter zijn onvrede: “Ik ben heel blij dat de vluchtersgroep het heeft gehaald tot de finish vandaag. Als dat niet zo was geweest, had de winnaar zijn bloemen naar de tv-motoren van de RAI mogen sturen.” Hij vond ook dat de motoren te weinig afstand hadden genomen. “Is dit nu een world-tour wedstrijd?” Volgens Blocken laat dit onderzoek zien dat die klachten terecht zijn: “Een wielrenner die 10 seconden lang op 2,5 m achter een motor rijdt, heeft al een tijdswinst van meer dan 2 seconden.”

 

Stoom uit de oren

De huidige UCI-regels schrijven voor dat tv-motoren tijdens een tijdrit niet minder dan 10 meter van een renner mogen rijden. En tijdens wegwedstrijden mogen tv-motoren niet recht voor renners rijden, maar lang niet iedereen houdt zich aan dit beleid. Uit het nieuwe onderzoek blijkt dat op 10 meter afstand de luchtweerstand van een renner tot wel 23 procent afneemt. Dit levert toch wel 5,4 seconde per kilometer tijdswinst op. Over een tijdrit van 30 kilometer scheelt dat een dikke 2,5 minuut met iemand die geen motor voor zich heeft.

En close-ups waar je het stoom uit de oren van de renners ziet spuiten? Mooie plaatjes voor tv, maar om deze beelden te schieten komen tv-motoren toch wel wat dichterbij dan 10 meter. De wetenscappers berekenden dat coureurs die op 2,5 meter achter een motor rijden, tot wel 48 procent minder last hebben van de luchtweerstand. Hier profiteren renners 12,7 sec per kilometer van.

“De aerodynamische voordelen zijn veel groter dan we hadden verwacht. We hebben een rechte weg, zonder rug, tegen -en zijwind als referentie genomen. Logischerwijs worden de voordelen steeds kleiner naarmate de afstand groter wordt. Maar zelfs op 50 meter afstand is er tot wel 7 procent minder luchtweerstand voor een renner”, legt Blocken uit. Volgens Blocken staat dit een eerlijke competitie in de weg: “In sommige races maken centimeters of secondes het verschil wie er wint of verliest. Als je deze tijdswinsten uit het onderzoek ziet, dan kan dat doorslaggevend zijn.”

Wielrenners en teambazen hekelen al langer de UCI, die de regels volgens hen niet streng genoeg naleeft. Fred Grappe van de wielerploeg Groupama-FDJ is blij met het onderzoek en hoopt dat wetenschappelijke resultaten bijdragen aan nieuw beleid. Hij pleit voor een regel waar renners een beschermd gebied krijgen waar motoren -of andere voertuigen zich niet in mogen begeven. Of niet langer dan een paar seconden. “Dit soort onderzoek zal nauwkeurig kunnen bepalen welk specifiek gebied alleen voor een renner is. Zeker als je ziet hoe weinig 1 sec voorstelt in een klassement, is het belangrijk dat er zo’n regel komt.”

Eerder onderzoek

Blocken presenteerde eerder al studies naar tijdswinsten van motorrijders die naast of achter wielrenners rijden. Dat Blocken niet eerder de motorrijder vóór de wielrenner onderzocht, komt door de lastig te voorspellen en sterk wisselende luchtstroming tussen de motorrijder en de wielrenner. Zeker bij grotere tussenafstanden. Blocken: “Dat maakt de berekening zo complex dat standaardrekenmodellen niet meer volstonden. Met de supercomputer konden we die berekeningen nu wel uitvoeren.”