Frank van Harmelen is professor in Kennisrepresentatie & Redeneren op de afdeling Artificial Intelligence aan de Vrije Universiteit van Amsterdam én directeur van het Hybrid Intelligence Centre. We spraken hem over de laatste ontwikkelingen op het gebied van samenwerking tussen de mens en machine, ofwel tussen humane en kunstmatige intelligentie. Waarom is het zo belangrijk dat de mens centraal staat bij zo’n samenwerking? En hoe ziet deze samenwerking eruit in de toekomst? “We moeten het idee loslaten dat machine-intelligentie op den duur net zo iets wordt als mensen-intelligentie. Die twee zijn heel verschillend en we moeten dus gaan uitvinden hoe die twee elkaar het beste kunnen versterken.”
Het Hybrid Intelligence Center is uniek voor Nederland “en misschien wel uniek in de wereld”, zegt Frank van Harmelen stellig. Het is in januari gestart dankzij de grootste onderzoekssubsidie die in Nederland ooit aan AI gegeven is en het behelst een samenwerking tussen de universiteiten van Delft, Leiden, VU en UvA in Amsterdam, Utrecht en Groningen. “Binnen dit project denken we na over hoe we AI-systemen kunnen bouwen die niet bedoeld zijn om mensen te vervangen maar juist om met mensen samen te werken. Dat is echt heel anders dan wat je nu in het moderne AI-onderzoek ziet.”
Het interview met Frank van Harmelen werd uitgezonden op IO-tv. Abonneer je op dat kanaal om meer van dit soort interviews te zien.
Volgens Van Harmelen is veel onderzoek rond AI nog steeds bedoeld om een toepassing te bedenken ter vervanging van de mens. “Een zelfrijdende auto? Dan kunnen de chauffeurs van Uber er allemaal uit. Een vertaalhulp in plaats van een tolk, mooie medische beeldanalyse ter vervanging van de radioloog. Soms wordt het hardop gezegd, en soms wordt het niet gezegd maar is dat onuitgesproken toch het geval. Wij zijn ervan overtuigd dat een denkfout is, want mensen redeneren heel anders dan computers, de menselijke intelligentie is heel anders dan de kunstmatige intelligentie. Je moet niet proberen de een voor de ander te vervangen Dan probeer toch een beetje een ronde pin in een vierkant gat te duwen; maak liever gebruik van de verschillen door teams te bouwen. Daarom focussen we in het Hybrid Intelligence Center op hybride teams van mensen en AI-systemen die samen beter zijn dan elk apart.”
Kost die samenwerking tussen zes instellingen niet heel veel energie en organisatiekracht?
“Ja, zo’n samenwerking kost veel energie, maar het levert ook heel veel op, juist omdat elke universiteit eigen specialiteiten heeft. Aan de UvA zijn ze bijvoorbeeld extreem goed in machine learning. Dat is heel belangrijk voor hybride teams. In Delft zijn ze weer heel goed in systemen die snappen hoe je moet onderhandelen. Mijn collega daar, Professor Catholijn Jonker, heeft een pocket negotiator gebouwd: een computer die jou helpt bij het onderhandelen, die voldoende begrijpt van hoe mensen met elkaar omgaan zodat die computer daarbij kan helpen. En zo heeft elk van de universiteiten zijn eigen specialiteit. Mijn collega Piek Vossen, hier aan de Vrije Universiteit, is een expert in natuurlijke taal. Wij praten met elkaar in het Nederlands of het Engels, dus als wij de hybride teams gaan opbouwen met mensen en computers dan zullen die computers dus ook beter moeten worden in het begrijpen van taal en zich er ook in moeten kunnen uiten.
Die draai naar hybride intelligentie, dus weg van de rol van AI als automatisering, richting AI als samenwerking, is nog betrekkelijk recent. Nieuwe onderzoekscentra zijn er in Stanford, aan MIT in Boston en dat van ons in Nederland, waarbij we dus echt op wereldniveau meespelen. Maar dat is allemaal heel recent. Een andere collega van mij, professor Koen Hindriks, is al een tijdje bezig met experimenten om bijvoorbeeld kinderen in ziekenhuizen dankzij robots spelletjes te laten spelen om minder stress te ervaren. Die robots kunnen vragen beantwoorden of een advies geven over eten of over het naar de toilet gaan, allemaal heel belangrijk in zo’n situatie. Dat is een heel concreet en succesvol voorbeeld van die hybride intelligentie.”
Lees hier het interview dat we met prof. Koen Hindriks hadden: Hoe de wetenschap de robot socialer gaat maken
Het is zeker niet zo dat zo’n robot dan een verpleegster vervangt, want er zijn zoveel dingen waar mensen zoveel beter in zijn, juist in de zorg. We gebruiken die robots ook op lagere scholen. En daar zien we dat onderwijzers en onderwijzeressen, net als verplegend personeel, zo goed zijn in de sociale omgang en de sociale context en de gevoeligheden van iemand, dat kun je absoluut niet weg-automatiseren. Maar er zijn wel degelijk taken waar de robot beter in is. Een mooi voorbeeld daarvan is in de klas: er is een kind dat heel veel moeite heeft met de tafels van vermenigvuldiging en die moeten dan eindeloos herhaald worden. Zelfs de beste juf of meester heeft daar op een gegeven moment geen geduld meer voor. Een robot daarentegen heeft eindeloos veel tijd en geduld. Dus dat is typisch iets waarbij de robot iets kan doen waar die juf of meester niet meer aan toekomt of zelfs eigenlijk niet zo goed in is, dus het is eerder het aanvullen van elkaar dan het vervangen van elkaar.”
Je noemt onderwijs en de zorg als voorbeelden. Zijn er meer sectoren waar de hybride intelligentie goed van pas komt?
“De klassieke AI, die bedoeld is om te automatiseren, die zie je al in heel veel sectoren terugkomen. In staalfabrieken wordt automatisch de kwaliteit van het staal gecontroleerd, bij de pakjesbezorgers worden automatisch routes berekend en in het ziekenhuis worden inderdaad met veel succes automatisch beelden geanalyseerd op de computer. Maar in welke sectoren die hybride intelligentie het beste tot zijn recht komt, dat moeten we eigenlijk nog leren. Wij hebben zelf zorg en onderwijs als twee heel voor de hand liggende toepassingen genoemd, maar er wordt ook al gespeculeerd om bijvoorbeeld AI een rol te laten spelen in een democratisch debat. Als we met zijn allen discussiëren over bijvoorbeeld de energietransitie moeten we misschien AI daar ook een rol in laten spelen: niet ter vervanging van het menselijke debat maar als een ander soort intelligentie die een aanvullende bijdrage kan leveren.
Mensen hebben last van allerlei cognitieve biases, beperkingen in ons denken. We zijn als mensen altijd heel erg op zoek naar bevestiging: confirmation bias. We lezen wel de kranten waarin staat wat we toch al vonden maar we lezen niet de kranten waarin dingen geschreven worden waar we het mee oneens zijn. AI zou die verschillende bronnen misschien veel gebalanceerder kunnen lezen en met elkaar kunnen vergelijken. En zo zijn er meer cognitieve beperkingen waar we als mens last van hebben, gewoon omdat we de mensen zijn die we zijn. We zouden dus machines kunnen bouwen die daar minder last van hebben. We moeten niet de besluitvorming aan ze overlaten, maar die machines kunnen ons wel helpen bij het overkomen van onze eigen beperkingen.
Op welke onderdelen blijft de mens onmisbaar?
“Een belangrijk aspect van waarom mensen zo succesvol zijn in samenwerken, is dat we ons constant bewust zijn van wat de andere partij wil; door in te spelen op elkaars doelen kunnen we goed samenwerken. Een AI-systeem heeft daar geen benul van. Zo’n systeem kan heel goed een analyse maken van bijvoorbeeld een röntgenfoto, maar begrijpt niets van de context. Is het een oude of jonge patiënt, iemand die al eerder behandeld is, is de patiënt überhaupt ziek of gewoon onderdeel van een groter onderzoek? Het bewustzijn van elkaars doelen en van de context zijn belangrijke onderdelen die binnen de AI tot voor kort totaal genegeerd werden. En juist die onderdelen worden belangrijk als je wilt dat mensen en machines betekenisvol met elkaar gaan samenwerken.”
Welke kant gaat het de komende jaren op met deze ontwikkeling?
“Harde voorspellingen zijn nauwelijks te maken. Het is nog maar iets meer dan tien jaar geleden dat de eerste iPhone op de markt kwam en kijk eens hoe de wereld er nu uitziet. Wat ik wel zeker weet is dat we steeds meer zullen gaan onderkennen dat menselijke intelligentie anders is dan machine-intelligentie en dat die twee elkaar heel goed kunnen aanvullen. Zelfs bij iets simpels als een gat graven om een nieuwe kabel door de grond te trekken zie je dat: die graafmachine kan nog zo goed zijn, er is toch een mens nodig om mee samen te werken. We moeten het idee loslaten dat machine-intelligentie op den duur net zo iets wordt als mensen-intelligentie. Die twee zijn heel verschillend en we moeten dus gaan uitvinden hoe die twee elkaar het beste kunnen versterken. We zullen daardoor steeds meer gaan wennen aan intelligente computers die onze partners worden, samenwerkend in een team van mensen én computers.
Wij willen met onze groep over vijf jaar de eersten zijn die een wetenschappelijk artikel publiceren waarbij de computer co-auteur is. Dat betekent dat die computer mee moet helpen met alle stappen van het wetenschappelijk onderzoek. Ik wil bij wijze van spreken op maandagmorgen mijn kantoor binnenkomen en dan van de computer te horen krijgen ‘Ha Frank, ik heb net toch nog even die 50.000 artikelen gelezen en dat gesprek dat we vrijdag hadden komt daardoor toch in een ander daglicht te staan.’ Maar die computer moet me ook helpen met het bedenken van nieuwe onderzoeksvragen, het uitvoeren van nieuwe experimenten, met het interpreteren van de data die uit die experimenten komen en met het schrijven van het artikel. Dan pas kunnen we straks zeggen dat de computer echt co-auteur is.”