
Hoe kunnen we als samenleving nog meer profiteren van de kennis die aan onze Nederlandse universiteiten ontwikkeld wordt? Hoe zet je deze kennis om in innovaties die onze economie aanzwengelen en oplossingen bieden voor onze grote maatschappelijke uitdagingen?
We vroegen het wetenschappers – werkzaam bij verschillende universiteiten – die actief bezig zijn nieuwe vindingen naar de markt te brengen. Welke omstandigheden werken daarbij bevorderlijk? En wat zijn de resultaten van hun inspanningen? Hans Clevers, hoogleraar Moleculaire Genetica verbonden aan het Universitair Medisch Centrum Utrecht en de Universiteit Utrecht is de zevende en laatste wetenschapper die hierover aan het woord komt.
Lees hier de andere verhalen uit de serie
Hans Clevers is een Nederlands icoon. Hij hoort tot de 75 meest geciteerde wetenschappers ter wereld en sinds hij er in 2010 in slaagde levende stamcellen uit de darm op te kweken tot mini-orgaantjes (organoïden) geldt hij als een kandidaat voor de Nobelprijs. Zijn organoïdetechnologie wordt gebruikt door meer dan vijftig bedrijven over de hele wereld – maar er staat er niet één in Nederland. “Het lukt maar niet om hier een bedrijfje te bouwen”, legt hij uit. Dus doet hij het elders. In Shanghai bijvoorbeeld (D1Med) of in de VS, waar één van de bedrijfjes die hij mee oprichtte (Surrozen) in augustus naar de beurs ging en een ander (Xilis) circa €60 miljoen aan startkapitaal heeft opgehaald om Clevers’ organoïdetechnologie te automatiseren. “Die hadden hier moeten staan”, zegt Clevers stellig. Als het aan hem ligt, leert Nederland van zijn ervaringen zodat dergelijke bedrijfjes in de toekomst wél in Nederland worden gebouwd.
Wel de wetenschap, niet de bedrijven?
Clevers weet waarover hij spreekt. In 1996 richtte hij met zijn Utrechtse kompaan Ton Logtenberg één van de eerste Nederlandse biotech-bedrijven op: UBiSys, dat in 2000 met IntroGene zou fuseren tot Crucell. Zij deden dat bewust in Utrecht, waar zij beiden werkten en de wetenschap top was. Maar ondernemen was nieuw voor Nederland en werd op zijn zachtst gezegd niet gestimuleerd. Dat UBiSys en uiteindelijk Crucell er kwamen was grotendeels te danken aan de durf van Gerlach Cerfointaine, de toenmalig voorzitter van het academisch ziekenhuis. Uiteindelijk hebben universiteit en ziekenhuis er goed aan verdiend, weet Clevers, “maar het is niet in Utrecht geland.”
Wij maken het wetenschappers in Nederland vaak zo moeilijk om te ondernemen. Uit angst voor imagoschade en de schijn van zelfverrijking, zo lijkt het, zijn we terughoudend met aandelen voor uitvinders en het geven van ruimte (en IP) aan bedrijfjes. “Iedereen denkt dat het gaat om rijk worden”, zegt Clevers, maar je wil vooral “aan het stuur blijven zitten.” Je zou willen dat je als wetenschapper schouder aan schouder met je instelling onderhandelt met investeerders. De werkelijkheid lijkt andersom: wetenschapper en investeerders zitten vaak tegenover de kennisinstelling, “om het te mogen doen.”
Niemand mist dat bedrijfje dat nooit wordt opgericht
Hans Clevers
Oncode – het instituut voor excellent kankeronderzoek en valorisatie, dat Clevers heeft helpen oprichten en waarin hij een principal investigator is – laat zien dat het ook anders kan. “Die komen zelf met investeerders aan, zelf met businessplannen.” Dat is het soort ondersteuning dat je nodig hebt. Universiteiten kunnen dat moeilijk bieden. Daarvoor zijn zij veel te breed en te risico-avers– en uiteindelijk voelen zij het belang ook niet. “Niemand mist dat bedrijfje dat nooit wordt opgericht.”
Trots en durf
Clevers zou dat graag omdraaien. Universiteiten moeten juist trots zijn op hun spin-offs – “Kijk eens, onze mensen” – en zich beter verplaatsen in de emotie, de beleving van de wetenschapper. Als jij een onderzoeker bent, legt Clevers uit, is zo’n uitvinding echt ‘jouw ding’. Dat wil je verder brengen. Vaak ben je ook de enige die het echt van de grond kan trekken. Die onderzoekers “moet je niet allerlei restricties opleggen en uit dienst duwen” maar helpen er een groot bedrijf van te maken – in Nederland.

Dat zou volgens Clevers een kerntaak van een universiteit moeten zijn: “om je heen een Silicon Valley bouwen”. Dat is gegroeid doordat uit universitair onderzoek bedrijven ontstonden die er bleven, groeiden en met de universiteit weer nieuw onderzoek deden. Ook Boston, het grootste biotechcluster in de wereld, is zo groot geworden. “MIT heeft dat destijds heel slim gedaan”, zegt Clevers. Er was ten tijde van John F. Kennedy een groot stuk grond gekocht voor de ‘Moonshot’ van NASA. Toen de Texaan Johnson vervolgens president werd, landde NASA in Houston. MIT schakelde door en maakte er kantoren van voor onderzoek en uiteindelijk nieuwe bedrijven.
Als Nederland durft te clusteren zijn instantaan zo goed als Harvard
Hans Clevers
Dat soort durf zou Clevers in Nederland ook graag zien. Vlaanderen heeft dat in bijvoorbeeld de biotech veel beter gedaan, maar in Nederland is de potentie veel groter. “Wij staan in alle staatjes in de top 3 van de wereld”, betoogt hij, waar het gaat om biomedisch onderzoek. Als we zouden durven clusteren – bijvoorbeeld alle oncologieresearch concentreren in Utrecht en Amsterdam – zijn we “instantaan zo goed als Harvard”.
Een kanttekening
Een beetje realisme is wel belangrijk, waarschuwt Clevers. Als je echt iets wilt betekenen, moet je meedoen in grote klinische trials. De meeste geneesmiddelen die de laatste 20 jaar op de markt zijn gekomen, komen uit biotech die relatief vroeg is gekocht door de grote farmaceuten. Vervolgens gaat het grote geld naar onderzoek in latere klinische fasen. Alleen Roche, het bedrijf waar Clevers commissaris is, geeft jaarlijks al meer dan $6 miljard uit aan klinische studies. Daarvan komt nu maar weinig terecht in Nederland.
“Hoewel onze UMCs bij de best gefinancierde publieke universitaire ziekenhuizen ter wereld horen”, zegt Clevers, “spelen we geen grote rol in klinische fase 3”. Onze UMCs – met hun gratis gebouwen en academische component – zijn paradoxaal genoeg misschien wel te rijk. Zij werken te weinig echt samen en strijden te veel met elkaar om te kunnen concurreren met bijvoorbeeld het sterke trialnetwerk in Spanje, Assistance Publique – Hôpitaux de Paris (AP-HP), Memorial in New York en MD Anderson in Texas. We zijn te versnipperd: het UMCU alleen heeft misschien al wel een dozijn trialbureaus.
Internationaal, binnen Roche en elders, hoort Clevers dezelfde geluiden. In hun onderhandelingen met bedrijven, dicteren universiteiten/UMCs de voorwaarden maar overschatten de actuele commerciële waarde van hun ontdekkingen die vaak nog een lang en duur ontwikkeltraject moeten doormaken. Als we van Nederland echt een omgeving willen maken waar onze excellente wetenschap biotechbedrijven voortbrengt die hier blijven en bloeien, hebben we nog wel wat stappen te zetten.

Wie bouwt die blijft
Als de overheid in Nederland dan echter iets doet, zo is Clevers ervaring, dan moet iedereen meedelen, de fondsen worden verdeeld over bestaande activiteiten en er wordt niets blijvends gebouwd. Dat dreigt ook bij het Groeifonds, al onderschrijft Clevers het idee erachter. Hij doet ook zelf mee aan een aanvraag in de lopende ronde – onder strikte voorwaarde dat het voorstel resulteert in een echt, fysiek centrum voor organoïdetechnologie in Nederland. Zodat het de belofte voor Nederland eindelijk kan inlossen. Met organoïdetechnologie kunnen Clevers en zijn collegae vrijwel elk weefsel in kweek brengen en oneindig doorkweken met behoud van de karakteristieken. “Daar kun je geweldige wetenschap in doen”, vertelt Clevers. Ziekten modelleren, geneesmiddelen ontwikkelen, behandelingen personaliseren. De belofte is enorm, ook economisch. Maar dan moet je wel iets bouwen, iets tastbaars met faciliteiten voor onderzoek en valorisatie. “Niet weer een tijdelijk netwerk.”
Drie gedachten voor nadere reflectie en discussie:
- Zouden universiteiten hun missie iets breder moeten opvatten en zich meer richten op het vullen van campussen met (spin-off) bedrijven?
- Kan (en moet) Nederland meer doen om aantrekkelijk te worden als locatie voor grotere klinische trials (fase 3)?
- Moet Nederlands innovatiebeleid zich (meer) richten op het bouwen van fysieke centra en daar concentreren van (faciliteiten, mensen en middelen voor) onderzoek en valorisatie?