De tijd begint nu echt te tikken voor de installateurs van warmtepompen. Als de politieke molens blijven draaien zoals de bedoeling is, dan over 5 tot 7 jaar veel strengere normen gelden voor het energieverbruik van gebouwen. De definitieve wetgeving is nog in de maak in de Europese Unie, maar duidelijk is al wel dat de bouwsector voor een bijna onmogelijke opgave staat. Het helpt niet dat Europa juist nu ook nieuwe eisen stelt aan de duurzaamheid van warmtepompen.
2050. Dat is het jaartal waarop de taak volbracht moet zijn en Europa – als het allemaal lukt – het eerste klimaatneutrale continent is. Er resten ons nog 28 jaar om de megaklus voor elkaar te krijgen. En waar het jaartal 2050 klinkt als heel ver in de toekomst, wordt de deadline opeens schrikbarend kort als je de consequenties van de Europese Klimaatwet op je laat inwerken.
Bijvoorbeeld: als er in 2050 vrijwel geen auto’s meer mogen rondrijden op fossiele brandstoffen, dan moet je 15 jaar eerder (min of meer de normale levensduur van een nieuwe auto) stoppen met de verkoop van benzineauto’s. Daarom dat de Europese Commissie voorstelt dat per 2035 er een verbod komt op de verkoop van nieuwe auto’s met een verbrandingsmotor. Dat is al over 13 jaar! Over het wetsvoorstel lopen op dit moment de onderhandelingen tussen de lidstaten en het Europees Parlement.
De harde klimaateis zorgt voor een revolutie in de auto-industrie. Maar nog meer druk ligt er op de bouwsector. Immers: met uitzondering van monumenten waar het niet kan, moeten alle gebouwen in de Europese Unie in 2050 klimaatneutraal zijn.
Jaar van de omslag
Cv-installaties gaan veel langer mee dan auto’s. Toch zeker een jaar of 20, stelt de Europese Commissie in het voorstel waarmee ze de richtlijn voor de energieprestaties in gebouwen reguleert. Dat betekent dat – terugrekenend vanaf 2050 – aan het eind van dit decennium er een einde moet komen aan de plaatsing van nieuwe olie- of gasgestookte verwarmingsinstallaties.
De Commissie wil een verbod publieke investeringen in fossiel gestookte cv-installaties per 2027 en wil lidstaten de mogelijkheid geven om het gebruik van fossiele brandstoffen voor verwarming te verbieden. Ook over dit voorstel van de Commissie zijn de lidstaten deze herfst aan het onderhandelen met het Europees Parlement.
In het plan staat verder dat kantoren en publieke gebouwen met het energielabel F (de laagste categorie op de schaal die loopt van A tot en met F) moeten worden gerenoveerd en in 2027 moeten voldoen aan de eisen van label G en in 2030 aan die van label E. Voor woningen met label G is een klein beetje meer tijd. Die moeten in 2030 op F komen en in 2033 op E.
Gebouwen die niet aan de norm kunnen voldoen moeten worden ‘uitgefaseerd’. Wat dat precies betekent en of zo’n pand na 2030 bijvoorbeeld nog gebruikt mag worden, daarover lopen de discussies in Brussel hoog op. Het Europees Parlement lijkt strenger te willen zijn dan de Europese lidstaten.
Tegen deze achtergrond zien bouwbedrijven en vooral de installateurs van verwarmingssystemen zich voor een onmogelijke opgave geplaatst. Niemand weet hoe de tientallen miljoenen panden in de Europa in zo’n korte tijd gerenoveerd moeten worden. In een land als Nederland is de opdracht nog overzichtelijk: een typische Nederlandse woonwijk bestaat uit hetzelfde huis dat soms wel honderden keren gebouwd is met slecht kleine variaties in uitvoering. Als je voor één zo’n woning weet hoe die energiezuinig kan worden, dan weet je het meteen voor de hele wijk. Maar Nederland is de uitzondering. In Europa is het gebruikelijker dat elk vrijstaand huis uniek is. En dat betekent: miljoenen individuele oplossingen voor miljoenen huizen.
Eén Europa, één standaard
Om orde te scheppen in de chaos stelt de Europese Commissie voor om dan op zijn minst te gaan werken met één standaard in de hele Europese Unie. Dat betekent dat de criteria voor welk gebouw in welke categorie valt overal hetzelfde wordt.
Veel is te doen over de hoogste categorie A: de emissieloze gebouwen (zero emission building). Nieuwbouw moet straks altijd aan de eisen van label A voldoen. Dat betekent dat nieuwe gebouwen praktisch al de benodigde energie zelf moeten opwekken. De kleine hoeveelheid energie die van buiten komt (in de vorm van warmte of elektriciteit) moet eveneens van hernieuwbare bronnen stammen.
Met één Europese standaard weet de bouwsector tenminste wat er verwacht wordt en ontstaat er niet een lappendeken aan verschillende interpretaties over over wat emissieloos is. Ook voorkomt een gelijkluidende definitie dat lidstaten gaan rommelen met de regels.
Die gelijkluidende definitie staat in de politieke onderhandelingen die nu lopen in Brussel overigens wel onder druk. Dat vertelde Stefan Moser, de ambtenaar die bij de Europese Commissie verantwoordelijk is voor het voorstel, vorige week tijdens een conferentie in Brussel over duurzame energie.
Vooral in lidstaten bestaan bezwaren over een te strenge definitie die maatwerk kan belemmeren. Pas over een paar maanden kennen we de uitslag van de politieke strijd, maar Moser maakte in Brussel duidelijk dat flexibiliteit belangrijk is, maar voorkomen moet worden dat het idee van één overal geldende standaard niet ondermijnd wordt.
Meer tijd nodig
Tijdens diezelfde conferentie werd duidelijk dat de grootste belemmering voor het halen van de doelen nog lang niet is opgelost: de vraag wie al dat werk moet uitvoeren.
Vooral de Europese branchevereniging van warmtepompinstallateurs (AREA) maakt zich grote zorgen. Om de doelen te halen en de ontelbare gasgestookte cv-installaties te vervangen door warmtepompen is een verdubbeling van het aantal installateurs noodzakelijk. Vooral het feit dat het installeren van warmtepompen veel ingewikkelder is (en dus meer tijd kost) dan een traditionele ketel is een belemmering snel vorderingen te maken.
Het helpt dan niet dat de Europese Unie juist nu er zoveel warmtepompen nodig zijn de eisen aan die apparaten aanscherpt. Om de machines die warmte uit de lucht gebruiken om gebouwen te verwarmen zelf ook klimaatvriendelijker te maken, moeten ze gaan draaien op andere gassen dan nu het geval is.
Nu zitten in warmtepompen zogenaamde flourgassen (F-gassen). Die zijn relatief veilig, maar omdat het broeikasgassen zijn, wil de Europese Unie het gebruik terugdringen. Het is technisch mogelijk om andere gassen zoals ammoniak of propaan te gebruiken. Die zijn minder schadelijk voor het klimaat, maar vaak wel giftig of brandaar. De omgang met die stoffen stelt nieuwe eisen aan de installateurs.
“Het ontwerpen, installeren en onderhouden van installaties die zijn gevuld met dit soort gassen vraagt een totaal andere aanpak. Een die veel meer gericht is op veiligheid”, zegt Coen van de Sande namens de Europese installateurs van warmtepompen AREA.
De combinatie van het tekort aan personeel en de noodzaak om mensen te scholen in de omgang met andere drijfgassen, brengt hem tot een waarschuwing aan de politiek: de deadlines die jullie opleggen aan de industrie moeten realistisch zijn.
“We hebben tijd nodig om personeel te scholen. We hebben zeker tot 2028 nodig om klaar te zijn om de aantallen te kunnen leveren die nodig zijn”, zegt Van de Sande.