Juristen onderzoeken de mogelijkheid om grote oliemaatschappijen aan te klagen voor klimaatmoord, omdat hun acties hebben bijgedragen aan duizenden doden door klimaatverandering. Het document, getiteld Climate Homicide: Prosecuting Big Oil For Climate Deaths, is gepubliceerd in Harvard Environmental Law Review. Oliemaatschappijen zijn zich al tientallen jaren bewust van de risico’s van klimaatverandering. In 1991 produceerde Shell een educatieve film genaamd ‘Climate of Concern‘ waarin werd gewaarschuwd voor de risico’s van klimaatverandering, waaronder extreem weer, overstromingen, hongersnoden en klimaatvluchtelingen. Ondanks deze vroege kennis bleven Shell en andere oliemaatschappijen investeren in fossiele brandstoffen en lobbyen tegen klimaatbeschermingsmaatregelen.
Rechtsgeleerden David Arkush en Donald Braman hebben nu voorgesteld dat grote oliemaatschappijen kunnen worden vervolgd voor “klimaatmoord” vanwege hun bijdragen aan de klimaatverandering en de daaruit voortvloeiende doden. Zij stellen dat er geen wettelijke of feitelijke belemmeringen zijn voor een dergelijke vervolging en dat de ‘attributiewetenschap’ kan worden gebruikt om een verband te leggen tussen de acties van fossiele-brandstofbedrijven en klimaatgerelateerde sterfgevallen.
Attributiewetenschap bij aanklachten wegens klimaatmoord
Attributiewetenschap is een opkomend gebied dat extreme weersverschijnselen en daarmee samenhangende sterfgevallen in verband brengt met klimaatverandering. Het is gebruikt ter ondersteuning van argumenten om bedrijven die fossiele brandstoffen gebruiken aansprakelijk te stellen voor de gevolgen van klimaatverandering. Critici voeren aan dat het moeilijk is om een oorzakelijk verband met klimaatverandering aan te tonen, omdat het een diffuus fenomeen is, en oliemaatschappijen zouden kunnen aanvoeren dat hun “fractionele bijdrage” aan de wereldwijde uitstoot minimaal is in vergelijking met landen als China.
Arkush en Braman menen echter dat er geen beletsel is voor vervolging als een beklaagde zich bezighoudt met gedrag dat dodelijk gevaar oplevert. Zij stellen dat aanklachten voor klimaatmisdrijven niet overdreven zijn en “de volgende stap” in het milieurecht zouden kunnen zijn.
Precedenten voor bedrijfsmoorden
Hoewel een aanklacht wegens doodslag tegen oliemaatschappijen ongekend zou zijn, zijn er al eerder bedrijven berecht voor doodslag. Opmerkelijke voorbeelden zijn PG&E voor de Camp Fire van 2018 en BP voor de ramp met de Deepwater Horizon in 2010. Rechtsgeleerden stellen dat als strafrechtelijke systemen zich niet snel richten op klimaatmisdrijven, het toekomstige generaties met aanzienlijk minder achterlaat voor de wet om te beschermen.
Enkele tientallen civiele rechtszaken zijn aangespannen tegen de olie-industrie voor schadevergoeding in verband met de gevolgen van klimaatverandering. Deze rechtszaken over klimaataansprakelijkheid zijn meestal aangespannen bij Amerikaanse staatsrechtbanken en zitten al jaren vast in rechtsgeschillen. De auteurs van het document “Climate Homicide” betogen dat vervolging wegens doodslag een doeltreffender rechtsmiddel zou kunnen zijn dan civiele acties, aangezien oliemaatschappijen geen beroep kunnen doen op federale wetgeving.
Hulpmogelijkheden voor veroordeelde bedrijven
De gedachte van David Arkush en Donald Braman is dat als fossiele-brandstofbedrijven worden veroordeeld wegens klimaatmoord, zij onder meer kunnen worden omgevormd tot ondernemingen van algemeen nut. Dit zou prioriteit geven aan het verminderen van de productie en distributie van fossiele brandstoffen en tegelijkertijd investeren in schone energie. Het strafrecht kan volgens hen voor staten een doeltreffend instrument zijn om het gedrag van fossiele brandstoffenbedrijven te veranderen en duurzamere praktijken te bevorderen.