Het speelveld van universiteiten laat zich niet in landsgrenzen vangen. Maar hun directe ecosysteem is vaak regionaal en hun bekostiging grotendeels nationaal. Dat botst. Als vertrekkend collegelid Jo van Ham van de Technische Universiteit Eindhoven één ding zou mogen veranderen, zou het dan ook dit zijn: “Laten we heel snel ophouden met soebatten over dingen op lokale schaal en zaken minimaal in een Europees perspectief zien. Discussies over taal, over internationalisering, over selectie aan de poort, zou je met een internationale en Europese bril moeten beoordelen en ook op dat niveau afspraken maken.”
Maar dan, realistisch: “Ik heb dertig jaar in Den Haag gewerkt en op basis daarvan durf ik wel te zeggen dat dat allemaal niet zo makkelijk zal gaan. Den Haag kijkt vooral naar, ja, Den Haag. Zo gaat dat. Maar intussen zijn we wel een volledig internationale instelling geworden, ondanks de grenzen rond ons land.” Heel bijzonder is dat trouwens niet, zegt Van Ham. “Dat gold al voor de allereerste universiteiten op aarde, zoals die in Fez en Bologna. Een wetenschapper als Huygens ging naar Parijs om te werken als onderzoeker. Dat heeft te maken met het wezen van de universiteit. Kennis opdoen en kennis verspreiden, dat zijn nu eenmaal bezigheden die zich weinig van grenzen aantrekken.”
In die zin opereert een universiteit als een multinational. Zoals Philips, zegt Van Ham. “Ik was een keer samen met Hans de Jong van Philips uitgenodigd voor een conferentie in het Evoluon en we kregen zonder het van elkaar te weten de vraag voorgelegd wat de overheid voor ons zou kunnen doen. We hadden allebei hetzelfde antwoord: ‘Los alsjeblieft dat bestuurlijke probleem met de grenzen voor ons op!’”
‘Los alsjeblieft dat bestuurlijke probleem met de grenzen voor ons op!’
Het ‘wereldse denken’ weerhoudt de universiteit er niet van ook op regionaal niveau de samenwerking op te zoeken. Zo is er een nauwe band met Tilburg University en JADS Den Bosch over datascience. “Maar binnen Nederland zien we in de Universiteit Utrecht, het Utrechts Universitair Medisch Centrum en Wageningen Universiteit toch echt onze preferred partners.” Van Ham mag dan wel gestopt zijn bij de TU/e, het bevorderen van de alliantie tussen deze vier universitaire instellingen zal ook de komende tijd nog zijn aandacht houden. “Het grensverleggende, het crossdisciplinaire levert in deze combinatie het meeste op. Voor alle vier.” Van Ham noemt thema’s als energie, vitaliteit, gezondheid, landbouw en foodtech als speerpunten hierbinnen.
“Binnen Nederland zijn Utrecht en Wageningen onze preferred partners.”
Eurotech
Internationaal zoekt de TU/e de samenwerking vooral bij de technologie-broeders: Eurotech is het verbond tussen de technische universiteiten van Kopenhagen, Parijs, München, Lausanne, Tel Aviv en Eindhoven. “Goed, ik ben niet onbevooroordeeld natuurlijk, maar zij behoren niet toevallig bij de beste beste technische universiteiten van Europa. Natuurlijk, Delft is heel goed, Leuven is heel goed, maar deze zes bij elkaar kunnen in Europa wel een vuist maken.” Eurotech heeft een lobby-kantoor in Brussel en een uitgebreid programma met 70 uitwisselingsposities voor onderzoekers. “Ook hier zie je weer: een in Eindhoven gewortelde universiteit moet zich ook over de grenzen heen manifesteren. Anders doe je er niet toe.”
“Een in Eindhoven gewortelde universiteit moet zich ook over de grenzen heen manifesteren. Anders doe je er niet toe.”
Het denken over hoger onderwijs zou altijd geïnspireerd moeten worden door Europese of mondiale ontwikkelingen, wil Van Ham nog maar eens benadrukken. “Kijk naar Amerika, kijk naar China. Dat land is enorm aan het investeren in geld en mensen op research en innovatie. Dan kun je niet bij ons in Nederland – net zo groot als de stad Shanghai – maar blijven roepen dat we ons eigen dingetje blijven doen. Wij zijn zo druk met onze kleine problemen dat we vergeten dat de echte kansen elders liggen.”
Dat blijkt volgens Van Ham ook uit de hoogte van de nationale investeringen in innovatie en research – in universiteiten dus. “Kijk je binnen Europa, dan zijn het vooral landen als Zwitserland, Denemarken, Finland, Zweden, Duitsland en Frankrijk die op dat vlak de juiste keuzes maken. Gelukkig investeert ons huidige kabinet ook wel, €65 miljoen via sectorgelden bijvoorbeeld. Maar dat is als je het vergelijkt met die andere EU landen veel te weinig. En vergeet ook niet dat we 5 à 6 miljoen krijgen dankzij de zogenoemde studievoorschotmiddelen van onze studenten. Die dragen dus nadrukkelijk bij aan ons bestaan. Maar we moeten veel meer naar buiten kijken.”
Dat hoeft voor Van Ham niet direct zover te gaan als de plannen die de universiteit Groningen recentelijk had om een eigen vestiging in China te beginnen, maar zo bijzonder was dat (gesneuvelde) plan nu ook weer niet. “Als je wereldwijd kijkt dan zie je dat fenomeen al decennia lang bestaan. Ik was ooit in Singapore bij een vestiging van M.I.T. en in tal van Chinese universiteiten zijn vestigingen van Amerikaanse universiteiten. Er is geen Nederlandse traditie om dat vanuit een winstoogmerk te doen en dat moet ook niet. Wel is er alle reden om op het niveau van wetenschappers samen te werken, en dat doen we gelukkig ook.”
Dynamische samenwerking
Technologie plus talent levert de universiteit heel veel kracht op, ook in ondernemende zin. Hetzelfde geldt voor veel van de andere campussen in de Brainportregio: High Tech Campus, Brainport Industries Campus en Automotive Campus. Overal vindt onderzoek plaats, overal zijn innovatie-doorbraken en overal zijn studenten actief met startups of gevestigde bedrijven. Kan dat niet slimmer bij elkaar gebracht worden? Van Ham: “Als je het allemaal opnieuw zou bedenken, zou je er één campus van maken. Maar zo is het niet gegaan natuurlijk. Wij waren er veel eerder dan de High Tech Campus. Zo iets groeit geleidelijk door. Soms had dat achteraf handiger gekund, maar veel interessanter is het om vast te stellen wat er ondanks de verschillende locaties toch heeft kunnen ontstaan, bottom-up. We zijn in deze regio heel erg goed in samenwerken, onderschat dat niet. Het is een mensensamenwerking, informeel, niet geprotocoleerd. De praktijk werkt omdat we elkaar wat gunnen. Een aan de universiteit ontstane startup kan zo doorgroeien richting pakweg High Tech Campus. Ga dus vooral geen kunstmatig bestuur boven die campussen aanbrengen, dat is nergens goed voor.”
De “dynamische samenwerking” binnen Brainport is uniek op de wereld, zegt Van Ham. Hij wijst naar de mondiale toppositie die de universiteit jaar na jaar inneemt als het gaat om samenwerking met het bedrijfsleven. “Daar heeft Philips traditioneel natuurlijk een belangrijke rol in gespeeld en ook de periode van wederopbouw waarin deze universiteit werd opgericht, de jaren ‘50, was van invloed. Het zit in onze genen. Voor het bedrijfsleven is het gewoon ook heel interessant dat de universiteit mee kan investeren in gezamenlijk onderzoek.”
Maar zit daar dan geen spanningsveld: een universiteit die heel goed luistert naar de behoeften van het bedrijfsleven, zou zo maar de maatschappelijke rol wat uit het oog kunnen verliezen. Van Ham is daar niet bang voor. “Een van de zaken waar ik heel hard voor heb gestreden is het maatschappelijke gezicht van deze universiteit. De global challenges zijn bij ons heel scherp zichtbaar, vooral rond energy, health en mobility.” Ook ziet Van Ham geen gevaar voor een verschuiving van principieel fundamenteel naar meer toegepast onderzoek. “Fundamenteel, dat gaat bijvoorbeeld over de hele grote vraagstukken, zoals zwaartekracht en zwarte gaten. Wat wij daarnaast doen – al dan niet samen met het bedrijfsleven – zou ik eerder experimenteel fundamenteel willen noemen dan toegepast. Dat past heel erg bij technische universiteiten. Waar we vooral in zijn opgeschoven is dat we nu beter letten op de impact van het onderzoek voor de maatschappij. Daarnaast letten we veel meer dan voorheen op de social skills van de ingenieur – zodat deze ook persoonlijk maatschappelijke impact kan krijgen. De ingenieur van de toekomst kent zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid.”
De stadscampus
Jarenlang is gedacht dat de TU/e-campus – “de mooiste en groenste inner-city campus van het land” – vooral richting oosten moest doorgroeien, maar nu is dat anders, zegt Van Ham. “We moeten juist meer richting stationsgebied en zo meer verbinding met de stad laten ontstaan. Ik heb er om die reden ook voor gestreden om de studenten meer in de stad te krijgen. We hebben de Bunker ontmanteld en drie studentenhuizen naar het centrum van de stad weten te verplaatsen. Het is belangrijk dat ze meer manifest in de stad zijn.”
De campus zelf ontwikkelt zich ook. “Die wordt meer voor iedereen. De universiteit blijft wel de belangrijkste speler, maar zeker niet meer de enige. Fontys komt er binnenkort bij met de engineering opleidingen, het ROC zit er al. Op die manier kunnen onze studenten iets meer meemaken van wat het is om op het HBO of MBO te studeren en er kunnen gezamenlijke projecten uit ontstaan.” Daarnaast komt er ook ruimte voor bedrijven van buiten. “Een grote fabriek zal dat niet kunnen zijn, maar voor bedrijven die een duidelijke relatie met de universiteit hebben staan we zeker open. Waar beter kunnen ze zitten dan op de plek waar ze al hun talenten kunnen vinden?” Als voorbeeld van zo’n bedrijf noemt Van Ham Eindhoven Medical Robotics, dat een plek heeft gevonden in het voormalige Meulensteen Art Center, nu eigendom van Kadans. Andere opties zijn een groot congresgebouw en een of twee studentenflats aan de noordkant van de campus en ruimte voor startups aan de oostkant.
In Eindhoven zit het er nu op voor Jo van Ham, maar het werk voor de alliantie van Utrecht, Wageningen en Eindhoven staat nog maar aan de start. “Het moet zelfs nog beginnen. De voorbereidingen lopen, de planning is om uiterlijk in september alles draaiende te hebben. Dus om nu al een voorschot te nemen op het gewenste resultaat is wat voorbarig, maar duidelijk is dat we op het terrein van energy, food, life sciences, health technology, urbanisatie en circulariteit op wereldniveau grensverleggend onderzoek – en daarna ook onderwijs – van de grond willen tillen. Dat zijn cruciale gebieden, echte global challenges. De partners zijn op zichzelf al sterk, maar samen, crossdisciplinair, kunnen we de wereld aan.”