(dit artikel is een toelichting die hoort bij “Ondernemend binnenstadsmanagement: Omgaan met transitie” – eveneens door Cees-Jan Pen. Onderstaande toelichting schreef hij samen met D. Evers)
Noord Amerika
De Verenigde Staten en Canada zijn het voorland van menig perifere retailontwikkeling. Hier is veel kennis voorhanden over ruimtelijke en economische effecten van shopping malls, factory outlet centers, downtown malls en stripmalls:
“The United States has now more shopping centers than high schools, and in the last forty years, shopping center space has increased by a factor of twelve. By 2000, there were more than 45,000 shopping malls with 5.47 billion square feet of gross leasable space in the United States. Currently, America’s shopping centers generate more than a trillion dollars in annual sales”.
De afgelopen decennia is sprake van een duidelijke omslag. Amerikaanse steden willen niet langer een ‘doughnut city’ zijn met een Central Business District waar weinig te beleven is. Tegelijkertijd zien we dat menig mall aan het eind van de levenscyclus is. Er is zelfs een speciale website – Deadmalls.com – die hun teloorgang in beeld brengt. De daardoor ontstane grayfields vormen een belangrijke planologische opgave die zelfs toonaangevende landelijke bladen haalt zoals Time, Business Insider en The Atlantic.
Daarnaast is in de VS een grote discussie losgebarsten over ‘urban food deserts’ waar bewoners geen vers voedsel kunnen kopen binnen een acceptabele reistijd. Perifere detailhandel is één van de schuldigen. Ook is er veel maatschappelijke weerstand tegen grote perifere winkels, in de volksmond: big-box stores. Er zijn zelfs boeken geschreven om burgers te helpen om deze tegen te houden. California heeft inmiddels een anti-big-box-beleid ingevoerd, een prestatie gezien de sterk liberale wetgeving in Amerika.
Frankrijk
Franse hypermarchés worden vaak in het perifere retaildebat genoemd als een ‘bad practice’. Deze centra hebben een zeer uitgebreid assortiment tegen lage prijzen, zijn gericht op de auto en beschikken over de bekende grote hoeveelheden gratis parkeerplaatsen. De eerste verscheen in 1963, de honderdste in 1970 en in 1997 waren er al 1.117. Hypermarchés groeiden niet alleen in aantal maar ook in omvang. In Nederland leidt de mogelijke komst van een Hypermarkt bij Steenwijk van 20.000 vierkante meter al geruime tijd tot een heftig debat en onrust in omliggende centra. Hypermarchés nemen bijna de helft van de totale Franse detailhandelsomzet in food voor hun rekening.
Frankrijk heeft sinds de jaren zeventig regels ingevoerd om de groei van hypermarkten aan banden te leggen vanuit het motief de middenstand te beschermen. In de jaren negentig zijn voor het eerst stappen gezet zodat alle winkels groter dan 300 vierkante meter onderwerp van discussie zijn geworden. In Frankrijk is ook sprake van een verzadigde overbewinkelde markt en een hernieuwde focus op kloppende centra. In Parijs moet het pand van een bakker, groenteman of slager een vergelijkbare functie houden. Zo wordt voorkomen dat een stad een standaardproduct wordt.
Duitsland
Met name in oostelijk Duitsland zijn in de jaren negentig – mede door het ontbreken van een functionerend planologisch systeem na ‘Die Wende’ – vele shopping malls, factory outlet centers en strip malls haastig gebouwd. Deze zijn ook in het Westen te vinden maar zijn daar vaak eerder (in de jaren zeventig en tachtig) gerealiseerd. Vanaf het begin zijn deze ontwikkelingen als ongewenst bestempeld. Op federaal niveau is in 1968 regelgeving voor de detailhandel ingevoerd om de hiërarchie van (winkel)centra te handhaven. De regels werden in 1977 aangescherpt met een bepaling dat winkels groter dan 1.500 vierkante meter alleen binnen bestaande winkelgebieden gebouwd mochten worden. Dit beleid heeft de ontwikkeling van perifere winkelcentra behoorlijk afgeremd.
Duitse ontwikkelaars ontdekten (net als de Franse) al snel dat ze winkels naast elkaar net onder de toegestane norm in het buitengebied konden bouwen. Deze strategie werd in 1990 moeilijker met het verlagen van de norm naar 1.200 vierkante meter, en in Nordrhein-Westfalen zelfs bijna onmogelijk nadat in 1996 de zogenaamde Einzelhandelserlaß werd ingevoerd. Bij het toekennen van deze vergunning wordt de omvang ook in de afweging meegenomen. De algemene tendens in Duitsland is dus een aanscherping van de restrictieve regelgeving op federaal en deelstaatniveau om de plannen van gemeentes te coördineren. Uit een recent landelijk rapport van het BBSR (een soort planbureau) blijkt de urgentie hoog.
België
De perifere baanwinkels in België zijn niet erg groot in vergelijking met Frankrijk, maar in tegenstelling tot Nederland heeft elk dorp er ten minste één. Locatus vond er zeventig tot tachtig alleen al in Vlaams-Brabant. Hier bevinden zich ook meer kleine zelfstandigen, en komen ze voor op onverwachte locaties zoals in het buitengebied. Ook vertonen de winkelgebieden minder cohesie dan in Nederland: ze bevatten minder winkels en hebben geen duidelijke grenzen (soms worden ze onderbroken door, of afgewisseld met rijen woningen, waardoor het moeilijk te schatten is waar het ene winkelgebied ophoudt en het andere begint).
In België is verdere groei mogelijk. Per inwoner is er minder winkeloppervlak dan in Nederland (1,38 vierkante meter per inwoner ten opzichte van 1,6 vierkante meter in Nederland). Niet lang nadat België een serieus beleid tegen perifere detailhandel leek te gaan voeren, is de zogenaamde IKEA-wet ingevoerd op 1 maart 2005. Deze wet geeft meer beslissingsbevoegdheid aan de gemeente, maakt geen onderscheid meer tussen periferie en centrum en vereenvoudigt de vergunningsprocedures (Vastgoedmarkt, 2005, p. 45). Het is niet verwonderlijk dat deze wet zwaar bekritiseerd wordt door verenigingen van bestaande winkeliers en vastgoedeigenaren in de steden en toegejuicht wordt door buitenlandse ontwikkelaars.
Verenigd Koninkrijk
Sinds Thatcher aan de macht kwam heeft het Verenigd Koninkrijk te maken gehad met forse perifere detailhandelsontwikkelingen. Mede hierdoor is een uitgebreide onderzoekstraditie ontstaan rond binnensteden en perifere ontwikkelingen. In de jaren ’90 zijn op deze empirische onderbouwing strengere planologische beperkingen ingevoerd (en tien jaar later weer losgelaten). Charles Landry concludeert dat in Engeland perifere detailhandelsvormen “het levensbloed aan steden onttrekken”, wat leidt tot een afname in lokale middenstand. Dit stimuleert het proces waarin ketens het stadsbeeld bepalen. Hij typeert dit als het ‘Tesco-effect’ van lokale overheden. Zodra een Tesco opent, zie je lokale winkels sluiten.
Zorgen over de binnensteden hebben in 2012 geleid tot het zogenaamde Portas-advies in opdracht van de toenmalige regering Cameron, wat ervoor heeft gezorgd dat titels als ‘How to save our Town Centres’ van Dobson in 2015 en ‘The Battle for the High Street’ van Hubbard in 2017 verschenen. De bijna activistische titels geven helder weer dat de omslag in het Verenigd Koninkrijk ingrijpend is.