Wat voor stad willen we eigenlijk zijn? En als we dat al weten, hoe ver zijn we er eigenlijk van verwijderd? En wat voor rol laten we technologie daarin spelen? Vragen die bepalend kunnen zijn voor de invulling van de lokale samenleving van de toekomst. Eindhoven gaat vanaf vandaag op zoek naar de antwoorden en wethouder Mary-Ann Schreurs ziet in die speurtocht een minstens zo belangrijke rol weggelegd voor bewoners, architecten, ontwerpers, beleidsmakers en ondernemers, als voor zichzelf.
Om het proces te faciliteren komt er hulp van buiten. Het gemeentebestuur gaat voor drie jaar een samenwerking aan met Het Nieuwe Instituut, een landelijke organisatie voor design en innovatie. Vandaag, 1 juni, heeft Schreurs samen met directeur Guus Beumer van Het Nieuwe Instituut het officiële startsein voor de samenwerking gegeven. Doel volgens het tweetal is “de praktische en ethische vragen van morgen, mede als gevolg van de steeds grotere invloed van technologie in de samenleving, verder in kaart te brengen en onderdeel te maken van het publieke debat”. Een debat dat niet alleen lokaal, maar ook nationaal en internationaal moet worden gevoerd.
De twee partijen hebben elkaar gevonden in de ambitie om innovatie te verweven met stedelijke ontwikkeling. Dat Schreurs en Beumer ook figuurlijk dezelfde taal spreken, heeft ongetwijfeld veel geholpen in de totstandkoming van de samenwerking. Beiden zijn bevlogen vernieuwers en bovenal overtuigd dat de vergezichten – hoe abstract op dit moment ook – minstens zo belangrijk zijn als de realiteit van vandaag. “Politici zijn meestal gericht op onmiddellijk resultaat”, zegt Beumer. “De meer onderzoekende houding van Mary-Ann Schreurs is dus een ongewone. Maar wel een wezenlijke. En exact de reden waarom we samen dit avontuur aan kunnen gaan.”
Voor Beumer komt de samenwerking met Eindhoven als een geschenk uit de hemel. “Ik zag mezelf en ons instituut tot voor kort als het roodborstje dat maar tegen het raam bleef tikken om aandacht te krijgen voor deze fundamentele onderwerpen, maar door niemand gehoord werd. Gelukkig doorbrak deze wethouder dat.” Extra bijzonder voor Beumer is het feit dat een lokale overheid nu rechtstreeks samenwerkt met een landelijke culturele instelling. “Je leest hier letterlijk de huidige bestuurlijke verschuiving van een nationale naar een lokale overheid aan af.”
Schreurs verwacht dat dit project vooral de positie van de Eindhovense burger zal verbeteren. “Want dat is natuurlijk in deze tijd van transitie de centrale vraag voor een overheid: hoe staat die burger ervoor, wat is zijn positie? We zullen onszelf echt helemaal opnieuw moeten uitvinden, alles ter discussie durven stellen. Logisch dat we dan ook veel vragen gaan krijgen, vragen die we misschien niet allemaal meteen kunnen beantwoorden. Ik wil graag de initiator zijn van het traject dat uiteindelijk leidt tot een aantal roadmaps op wezenlijke terreinen. Sommige daarvan zijn al in ontwikkeling. Denk aan educatie, mobiliteit, maar ook aan de openbare ruimte. Die roadmaps krijgen we alleen maar als we dat in cocreatie met die burger doen. Geen zenden dus, maar samen realiseren.”
Openheid is daarbij een sleutelwoord. Schreurs: “Wat niet open is, ontwikkelt zich niet verder. Niemand kan het alleen, dat geldt voor personen en bedrijven maar ook voor een overheid. Dus alles wat we in dit traject terugkrijgen, zullen we weer delen met de burger, zowel hier in Eindhoven als daarbuiten. Géén zwarte dozen in de openbare ruimte!” De wethouder signaleert trouwens een – schijnbare – tegenstelling met de bescherming van privédata. “Eigen data zijn en blijven van de persoon zelf en verdienen bescherming, altijd. Maar wat openbaar is, moeten we delen.”
Het traject met Het Nieuwe Instituut kent technologische en culturele lijnen, maar zeker ook fysieke componenten: de vertaling van al die ideeën naar de openbare stadsruimte. Ideeën zijn mooi, maar aan concrete invulling heeft Schreurs ook geen gebrek trouwens: “Kijk om je heen, luister naar de signalen die de natuur ons geeft en je weet dat er iets moet gebeuren. En snel ook. We moeten een transitie van steen naar groen realiseren. Een drastische, eentje waarbij we bijvoorbeeld in de komende pakweg 15 jaar de helft van onze autowegen overbodig maken.”
Schreurs maakt een vergelijking met het Tuinstad-idee van direct na de Eerste Wereldoorlog. “Er moest een nieuwe gemeenschap gecreëerd worden en daarvoor werden groene elementen gebruikt, vandaar “tuinstad”. Nu, bijna 100 jaar na de eerste Tuinstad, is het tijd voor een nieuwe versie. Met volop innovatie, maar ook met veel groen, licht en water in de openbare ruimte.”
Guus Beumer verwacht dat zijn instituut een rol kan spelen voor bestaande lokale partijen, zoals het Van Abbemuseum, Baltan Lab en de Design Academy. “Stel je toch eens voor om samen met deze kritische partijen én in confrontatie met deze nieuwe maatschappelijke context projecten te kunnen ontwikkelen! Daarbij willen wij de lens zijn waardoor de stad zichzelf scherper kan zien.”
Uiteindelijk moet volgens Schreurs één belangrijke culturele vraag beantwoord worden: wat voor stad willen we zijn? De wethouder: “Je moet in feite boven die stad gaan hangen en dan de vraag stellen of dat wat je ziet klopt met dat wat we willen zijn.” En dat is nog best een opgave, weet de wethouder. “Eindhoven is van nature geen reflectieve stad, dat moeten we er dus actief in gaan brengen.”
Schreurs en Beumer beloven de stad niet op te zadelen met nieuwe blauwdrukken, maar hoogstens af en toe bij te sturen. Schreurs: “We moeten op zoek naar een sociaal contract met de burger waardoor we ook daadwerkelijk zoveel mogelijk mensen en instellingen in beweging krijgen. Dit mag niet blijven hangen op academisch niveau. We gaan zeker ook onze momenten zoeken om de balans op te maken, bijvoorbeeld tijdens de Dutch Design Week. Het evenwicht zit er in dat we zoveel mogelijk uit handen geven zonder voor onze eigen verantwoordelijkheid weg te duiken.”