Vreemde gewaarwording: rondlopen op de plek waar mijn vader in de jaren dertig van de vorige eeuw zijn schooldagen sleet. Ik was er nooit eerder binnen geweest, op de oorspronkelijke plek van het Gymnasium Augustinianum. Eind negentiende eeuw ontstond het aan de Kanaalstraat en binnenkort gaat Dela het herontwikkelen. Mooie aanleiding voor een bezoek.
Toen mijn vader mij – we spreken over begin jaren zeventig – naar dezelfde school stuurde, was deze al verhuisd naar de Van Wassenhovestraat, dus eigen herinneringen liggen er niet naast de Paterskerk.
Lees hier het nieuws over Mariënhage
En toch voelt het vandaag zo. Dat komt vooral door het verhaal van Louis Mulder, de vicaris provinciaal van de 19 Augustijnen en Augustinessen die momenteel nog in Mariënhage wonen. Pater Mulder vertelt vandaag over het belang van door-geven. Verhalen, tradities, een levenswijze. Wat mijn vader voor mij deed, deden de Augustijnen voor de stad.
Want als iets deze paters typeerde, is het wel dat ze – in tegenstelling tot veel andere ordes – altijd hun gezicht naar buiten gekeerd hadden. Ze waren, vanaf het moment dat ze Mariënhage aankochten in 1890 tot nu, begaan met de minder bedeelden van Eindhoven. “Je kent ze wel”, zegt pater Mulder. “De daklozen, de mensen die het niet meer haalden en terecht kwamen in het Labrehuis of het Ritahuis.” Maar ook de bejaarden en de zieken konden rekenen op hun steun, in een tijd dat het nog logisch en acceptabel was dat zo’n aanbod van een kloosterling kwam.
De Augustijnen, dat waren de sympathieken, die snapten wat de gewone mens bezighield. Niet voor niets had de Paterskerk maar liefst acht biechtstoelen. Als je dan toch je zonden kwijt moest, dan maar liever hier dan in je eigen kerk. En het was de enige kerk met een ‘vissersmis’: om vijf uur ’s morgens. Het was er niet voor bedoeld, maar in de praktijk was dat best handig, zo’n mis direct aansluitend op je stapavond. Had je de rest van de zondag tenminste alle tijd voor jezelf – en je roes. Zou pa ook…? Vast wel.
In mijn eigen schooltijd waren er weinig Augustijnen meer actief op het Augustinianum. Pater Verner herinner ik me nog goed – precies het type dat Mulder beschrijft: vol begrip voor de mens en in ons geval, voor de leerling. Hij gaf vanzelfsprekend godsdienstles, maar was ook vaak op en rond de sportvelden te vinden. Altijd op zoek naar het beste in elke leerling en soms nogal blind voor het minder goede in de pubers van de jaren zeventig. Pater Verner is eind jaren zeventig naar Tsjechoslowakije verhuisd, vertelt Mulder. “Daar is hij niet lang daarna overleden en begraven.”
Vandaag zijn er geen paters meer op het Augustinianum. Er zijn zelfs helemaal nog maar nauwelijks Augustijnen. Zo’n 30 in heel Nederland, twee in Bolivia en twee in Papua Nieuw Guinea. “En allemaal net zo oud als wij hier”, zegt Mulder vol begrip voor de veranderde tijden. Hij leidt ons rond langs de huidige werkvertrekken, de prachtige tuinen, de studentenkapel, de oude schoollokalen waar nu startups gevestigd zijn en tenslotte de imposante Paterskerk. Zelfs bij de delen die er nogal vervallen of matig onderhouden bijliggen, de binnenplaatsen die tot parkeerterrein zijn verworden, is het niet moeilijk me voor te stellen hoe mijn vader hier tegen een bal trapte, in een boom klom en af en toe moest nablijven. Hockeyen bij Antenor op de velden achter de school. Waar zou hij zijn fiets gezet hebben? Twee keer per dag moest hij op en neer, want tussen de middag kreeg hij zijn warme maaltijd thuis in Geldrop. Op school was alleen een lunch voor de internen.
De zon schijnt vandaag dwars door het glas-in-lood in de studentenkapel. Kleurrijke patronen op de trappen. Louis Mulder heeft het over het hart en de ziel: belangrijk in het verleden, maar ook nu, in een periode dat er een nieuwe bestemming wordt gezocht voor het complex dat inmiddels veel te groot is voor de overgebleven paters. “Vijf of zes jaar geleden zijn we met de gemeente gaan zoeken naar een herbestemming voor ons erfgoed. Gelukkig was daar Sandra Janssen, planoloog bij de gemeente, die snapt wat hart en ziel inhoudt. Met haar zijn we gaan zoeken naar de mogelijkheden.”
Dat dat uiteindelijk gelukt lijkt, geeft Mulder zichtbaar rust. “Mariënhage blijft ook straks een plek voor bezinning, voor ontmoeting, voor feesten en vieringen. Maar vooral ook een plek voor gewone mensen. Juist in deze stad van technologie is het goed als er een plaats blijft voor rust, voor ontmoetingen. Dankzij de hulp van gemeente en provincie, maar zeker ook dankzij de ideeën van Dela, gaat dat vast goed komen. Ik geloof er in.”
Heel lang was Mariënhage een opleidingshuis voor jonge Augustijnen. Maar de Augustijnen zouden de Augustijnen niet zijn als ze hun wijsheid niet gewoon zouden delen met de stad. En dus schoven ook de ‘gewone’ Eindhovenaren aan bij de lessen van beroemde professoren die langs kwamen om hun jonge collega-paters de grondbeginselen van de filosofie bij te brengen.
Een opleidingsinstituut is Mariënhage al lang niet meer, laat staan dat er nog jonge paters rondlopen. De jongste is 72, de oudste – een Augustinesse – 103. En dus hebben de paters een dapper besluit moeten nemen. Begin volgend jaar verhuizen ze van Mariënhage, de plek waar hun orde precies 125 jaar heeft bestaan, naar een etage in een nieuw appartementencomplex van Archipel in Gestel. “Het is niet niks”, zegt pater Mulder. “Maar we moeten verstandig zijn. Over een paar jaar zijn we allemaal over de 80 en de vraag is of we dan nog kunnen leven zoals we nu doen. We kunnen dat besluit niet voor ons uit blijven schuiven. En juist daarom zijn we zo blij dat we nu met een gerust hart deze plek kunnen verlaten. We weten het nu zeker: het verhaal gaat door, ook als wij er niet meer zijn.”
Mijn 27-jarige zoon, die niet in Eindhoven geboren is en er ook nooit gewoond heeft, krijgt binnenkort een baan aan de TU/e. Misschien maar snel eens met hem een rondje maken langs Mariënhage, de Paterskerk, de studentenkapel en het oude Augustinianum. Het verhaal mag doorgaan.