Vanuit technologie van de TU/e naar samenwerken met een multinational
In een serie artikelen proberen we erachter te komen wat de waarde van de TU/e Campus is, buiten onderwijs en onderzoek om. In de vorige twee artikelen omschreven we wat de universiteit allemaal doet en hoe zij samenwerkt met het bedrijfsleven. Vandaag kijken we naar de bedrijvigheid die de universiteit zelf voortbrengt en richten we ons op de TU/e spin-off Ioniqa. CEO en medeoprichter Tonnis Hooghoudt vertelt over hoe Ioniqa de wereld schoner wil maken.
Lees hier alle verhalen in deze serie
Ioniqa is in 2009 gestart met technologie van de TU/e. In het begin richtte het bedrijf zich op de automotive markt, maar na twee jaar onderzoek kwam het erachter dat plastic ‘the way to go’ was. Na jaren van onderzoek en testopstellingen heeft Ioniqa nu een ‘launching customer’ aan zich verbonden, namelijk Unilever. Samen met ’s werelds grootste PET-producent Indorama, gaan de drie bedrijven proberen om van PET-plastic een circulaire grondstof te maken. “We zijn eigenlijk al in een vroeg stadium met Indorama aan de slag gegaan, om ervoor te zorgen dat onze producten aansluiten bij de markt. Anders ben je met leuke dingen bezig, maar heeft niemand er iets aan.”
Twee jaar geleden is Ioniqa in een demonstratiefabriek in Rotterdam begonnen met testen op grotere schaal. “Daar hebben we met Unilever getest of het mogelijk is om van gerecycledPET-plastic weer flessen te maken. Dat bleek het geval. We hebben laten zien dat onze nieuwe grondstof voor PET-plastic producten kan concurreren in kwaliteit en prijs, vergeleken met de PET-producten die uit olie worden gemaakt. We hebben al duizenden flessen geproduceerd. Voor ons is deze samenwerking een manier om te laten zien aan de markt dat we serieus genomen worden.”
De toekomst van Ioniqa
De plannen voor de toekomst zijn duidelijk. Volgend jaar wil Ioniqa een fabriek gebouwd hebben waar op grote schaal wordt geproduceerd. Deze fabriek zal per jaar 10 kiloton plastic verwerken. Ter vergelijking, in de fabrieken van plastic producenten kan zo’n 100 tot 200 kiloton per jaar worden verwerkt. “Ons proces is in feite een blauwdruk die we aan de markt aanbieden, zodat die de volgende stap kan zetten.”
Daarmee geeft Hooghoudt aan dat het bedrijf vooral een signaal wil afgeven dat 100% gerecycled plastic mogelijk is. Zelf zal Ioniqa geen plastic producent worden, maar licenties op de technologie verkopen. “Dat doen we om de snelheid erin te houden, om ervoor te zorgen dat die techniek echt naar de markt gaat en dat we de planeet een stuk schoner maken. We willen daar zelf niet de bottleneck in zijn. Uiteindelijk is onze ‘core business’ chemie. Wij zijn chemici, begrijpen dit proces goed en weten ook wel iets van opschaling, maar niet zo goed zijn als wereldwijde spelers die over vier continenten fabrieken neerzetten. Ioniqa is een relatief kleine club van twintig man. We zijn geen miljardenspeler met de bijbehorende financiële slagkracht.”
Plastic als circulaire grondstof
Dat PET-flessen straks volledig gerecycled kunnen worden is natuurlijk mooi, maar daarmee is het plasticprobleem nog lang niet opgelost. Daarom gaat Ioniqa zich na PET richten op alle andere soorten plastics. “Deze technologie betekent eigenlijk dat plastic duurzaam kan worden, dat het gebruikt en hergebruikt kan worden. Er vindt geen grondstof- en kwaliteitsverlies plaats. Dat komt doordat het plastic tot een moleculair niveau afgebroken wordt. De grondstof kennen we al, maar die werd altijd van olie gemaakt en nu kan je het produceren uit plastic. Wij zeggen dus als kleine speler: ‘De oliekraan kan uit voor plastic.’ Voor ons huidige proces zijn PET-producten de basis. Daarbij hebben we gekeken naar voedselverpakkingen, daarna naar de textielmarkt. Van sportshirtjes tot zachte dekentjes en fleecetruien, alles waar polyester in zit kunnen we recyclen.”
Volgens Hooghoudt is er genoeg technologie ontwikkeld om plastic echt te gaan recyclen en is het nu de beurt aan de grote merken en andere stakeholders om ermee aan de slag te gaan. “Iedereen klaagt steen en been over plastic, maar vervolgens verdwijnt dat de grond in of wordt het verbrand, terwijl je het prima kan recyclen. De grote merken zien ook steeds meer in dat het op een andere manier moet dan nu. De mechanische recycling komt niet boven de 25% recycling uit, terwijl de bedrijven gewoon wat ze produceren weer kunnen hergebruiken. Met dezelfde kwaliteit en het liefst nog goedkoper. Bedrijven zoals Unilever moeten er nu voor gaan zorgen dat de cirkel gesloten wordt, want als consument ga je natuurlijk niet meer betalen voor een fles die gerecycled is.”
De band met de TU/e
Met technologie die op de TU/e is ontwikkeld is Ioniqa in 2009 aan de slag gegaan, maar negen jaar later is van de band met de universiteit weinig meer over. De technologie die Ioniqa gebruikt is zover doorontwikkeld dat de patenten op de naam van het bedrijf staan en het patent waar het in 2009 mee begon wordt niet meer gebruikt.
Ioniqa heeft positieve ervaringen met de TU/e: “We hebben heel veel aan het TU/e Innovation Lab gehad, zowel als het gaat om de business kant, als om financiering. Ze hebben ons geholpen met incubator leningen en Bright Move financiering, zodat we konden ontwikkelen voordat we naar de markt gingen. Ook de business-ondersteuning vanuit de TU/e is cruciaal geweest voor de groei van Ioniqa.”
Maar de relatie met de universiteit is er ook een op afstand: “Onze technologie is verder geëvolueerd en we hebben nieuwe patenten gevestigd. Er is interactie met de TU/e, maar wat mij weleens frustreert is dat het lastig kan zijn om samen te werken met de universiteit als je niemand van een universiteit in dienst hebt. De afstand tussen een klein bedrijf, zeker als je nog niet in de markt zit, en de universiteit vind ik vaak te groot in Nederland.”
Bijvoorbeeld als het gaat om huisvesting en gebruik maken van laboratoria van een universiteit. “Voordat je op de markt bent, besteed je als start-up zeer veel tijd om financiering op te halen. Het is raar dat je daarmee bezig bent en wel de gewone commerciële tarieven moet betalen voor je huisvesting en metingen op een lab. Wij betaalden gewoon even veel als een multinational. Het zal met regelgeving te maken hebben, maar ik vind dat we daar in Nederland te zwart-wit naar kijken. Ik weet dat ze dat ten zuiden van ons beter doen. Daar is de overgang van universiteit en bedrijf niet zo strak geregeld zoals wij dat in Nederland doen – en daarmee is er voor de BV Nederland nog veel winst te behalen.”