Tot de jaren ’70 was vlees op het bord voor de meeste huishoudens iets speciaals, omdat het voor veel gezinnen simpelweg te duur was. Soms werd er in het weekend of op feestdagen vlees opgediend, maar daarbuiten at men vooral granen en groenten. Naarmate de welvaart groeide, kwam er meer vlees op tafel. Maar deze trend is de laatste jaren omgebogen.
Vandaag de dag eet volgens proveg tussen 2 en 4,5% van de Nederlanders vegetarisch. Het aantal veganisten is in de afgelopen twintig jaar van 16.000 naar 170.000 gegroeid. Wereldwijd wordt het aantal mensen dat veganistisch/vegetarisch leeft geschat op ongeveer een miljard. En zo’n dieet zonder vlees is gezond, aangezien met name een te hoge consumptie van rood vlees het risico op hartaanvallen en beroertes vergroot. Echter, volgens de laatste onderzoeksresultaten is een volledig vegetarisch of veganistisch dieet toch ook niet het gezondste. Want: het toverwoord is vis.
In een onderzoek uitgevoerd door Oxford University bleek dat vegetariërs, veganisten en pescotariers (die vis eten) een lager risico op een hartaanval hebben dan vleeseters. Vegetariërs en veganisten hebben echter, in tegenstelling tot pescotariërs, een verhoogd risico op een beroerte.
De leden van EPIC-Oxford, de Britse cohort van de “European Prospective Investigation into Cancer and Nutrition”, zijn grotendeels vegetariërs. In een eerste onderzoek in 1993 zeiden 16.354 van de 48.188 deelnemers dat ze helemaal geen vlees aten; nog eens 7.506 aten vis maar geen vlees, en 24.428 aten vlees.
In 2010 werd een groot deel van hen opnieuw gevraagd naar hun eetgewoonten. Op basis van de resultaten kon Tammy Tong van het Nuffield Department of Population Health van Oxford University de invloed van een langdurig vleesloos dieet op het percentage hart- en vaatziekten onderzoeken.
In de eerste 18 jaar tot 2001 was er sprake van 2.820 ischemische hartklachten en 1.072 beroertes, waarvan 300 hersenbloedingen. Bij vegetariërs ontdekte Tong een vermindering van het risico op ischemische hartklachten van 22%, en bij pescotariërs een vermindering van 13%.
Verhoogd risico op een beroerte
Bij vegetariërs en veganisten was het risico op een beroerte echter 20% verhoogd, met name als gevolg van een toename van het aantal hersenbloedingen. Bij de pescotariërs was het risico op een beroerte slechts beperkt groter. Vegetariërs, veganisten en pescotariërs hadden tegelijkertijd een veel lager risico op hart- en vaatziekten dan vleeseters. Waarom een vegetarisch dieet het risico op een hersenbloeding verhoogt, bleef onduidelijk. De wetenschappers kunnen enkel vermoeden dat een tekort aan vitamine B12, vitamine D of essentiële aminozuren hiervoor verantwoordelijk is.
Dit doet de vraag rijzen of andere factoren die in de studie niet meegewogen zijn, zoals een gezondere levensstijl, niet verantwoordelijk zijn voor het feit dat niet-vleeseters een lager risico op hart- en vaatziekten hebben dan vleeseters. Aan de andere kant kan ook gezegd worden dat risicofactoren zoals hoge bloeddruk, bloedsuiker en cholesterol baat hebben bij een vegetarisch dieet. Dit zou dan weer betekenen dat een vegetarisch dieet nog meer voordelen heeft dan voorheen werd gedacht.
Tong heeft bij haar berekeningen rekening gehouden met een aantal onderlinge verhoudingen: De vegetariërs waren 10 jaar jonger dan vleeseters en leden minder vaak aan hoge bloeddruk of diabetes. Ze hadden ook een lager cholesterolgehalte en minder chronische ziekten. Ze sportten meer, rookten minder vaak en bovendien gebruikten de vrouwen na de menopauze minder vaak hormoonpreparaten.
Verder onderzoek nodig
Al met al kan worden gezegd dat vegetarische voeding het algehele cardiovasculaire risico verlaagt. Voor elke 1.000 mensen was het aantal ischemische hartziekten in 10 jaar tijd 10 gevallen minder (36,2) dan bij vleeseters (46,2). Tegelijkertijd werden ongeveer drie vegetariërs/vegetariërs (18,3) meer getroffen door een beroerte dan vleeseters (15,4). Van de 1.000 pescotariërs hadden er 40,4 een hartaanval en 17,5 een beroerte.
Aangezien het hier gaat om een waarnemingsstudie en de resultaten voornamelijk gebaseerd zijn op blanke Europeanen, zijn ze misschien niet algemeen toepasbaar voor andere bevolkingsgroepen, benadrukken de onderzoekers. “Aanvullende studies in andere grote cohorten met een hoog percentage niet-vleeseters zijn nodig om de generaliseerbaarheid van deze resultaten te bevestigen en de relevantie ervan voor de klinische praktijk en de volksgezondheid te beoordelen,” zegt Tammy Tong.
Meer artikelen over voeding leest u hier.