In een economische crisis heeft een klein land in de eurozone weinig speelruimte om op te treden. Speciaal hiervoor berekenden economen van de Universiteit van Klagenfurt verschillende budgettaire beleidsstrategieën om de meest effectieve te vinden.
Hoe de politiek moet reageren op economische crises is zelfs in de wetenschap omstreden. Onlangs heeft een team van economen zich met deze kwestie beziggehouden. Onderzoekers bij Reinhard Neck van de Universiteit van Klagenfurt vergeleken acht strategieën om te bepalen wat de beste budgettaire maatregel is om de gevolgen van een economische crisis in een klein land in de eurozone op te vangen. Het voorbeeld voor kleine landen in de eurozone was Slovenië – ooit het eerste ex-communistische land dat toetrad tot de Europese Unie (in 2004) en ook het eerste land dat daarna de euro invoerde. Ook Slovenië heeft de economische en financiële crisis als land van de eurozone vanaf 2009 meegemaakt.
Budgettaire beleidsmaatregelen
In het eurogebied worden de variabelen van het monetaire beleid bepaald door de Europese Centrale Bank in Frankfurt. De landen zelf kunnen daar niets aan veranderen, legt projectleider Neck uit. Citaat: “Er kunnen dus alleen begrotingsaanpassingen plaatsvinden door veranderingen aan de inkomstenkant of door veranderingen in de overheidsuitgaven.” Gewoonlijk worden de overheidsuitgaven verhoogd en de belastingen verlaagd in crisissituaties. De stijging van de overheidsuitgaven zorgt automatisch voor vraag en de bevolking kan meer consumeren.
Lage impact van nationale instrumenten
Het team um Neck berekende acht modellen om uit te vinden welke posten moeten worden verhoogd en welke belastingen moeten worden verlaagd. De belangrijkste bevinding was een uitzonderlijk geringe impact van de nationale instrumenten op de Sloveense economie. Neck ziet de reden hiervoor in de openheid van de Sloveense economie, die wordt gekenmerkt door veel internationale betrekkingen en door import en export. Er is ook geen onafhankelijk monetair beleid meer. Toch zijn er instrumenten die beter werken dan andere.
Verhoog de uitgaven voor onderwijs en onderzoek
De uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling zijn een relatief sterke multiplicator en hebben vrijwel geen neveneffecten. In plaats daarvan kunnen de bijwerkingen positief zijn. “Onder bepaalde omstandigheden kan de schuld ondanks hogere uitgaven dalen”, legt Neck uit. Een vergelijkbaar, zij het iets zwakker, effect is te zien bij de uitgaven voor onderwijs. Als een groter deel van de bevolking toegang krijgt tot tertiair onderwijs, zijn de effecten ook positief. Reinhard Neck:
“Het is al langer bekend dat investeringen in onderzoek en onderwijs positieve langetermijneffecten hebben. Nieuw is dat deze investeringen ook op korte termijn het beste effect hebben op de productie en het inkomen van alle budgettaire beleidsmaatregelen.”
Loon- en inkomstenbelasting
Aan de inkomstenkant was er een positief effect van de verlaging van de loon- en inkomstenbelasting en de verlaging van de sociale bijdragen. Maatregelen die kunnen worden gecompenseerd door een hogere belasting over de toegevoegde waarde. Volgens de onderzoeker heeft deze stijging nauwelijks negatieve gevolgen voor de werkgelegenheid.
De door het team gebruikte berekeningsmethode heet SLOPOL10 en is ontwikkeld om economische beleidsacties te simuleren. Neck gebruikte het model al in eerdere projecten. Na onderhoud en updates in het verleden werd het in het huidige project volledig opnieuw opgestart.
Model voor toekomstige toetredingslanden
Slovenië kan een model zijn voor landen die in de nabije toekomst tot de eurozone willen toetreden, zoals Bosnië, Servië, Montenegro en andere landen.
Het geval van Slovenië is ook interessant voor andere kleinere landen met veel internationale betrekkingen grote import en export, zoals Nederland. “Hoe kleiner een economie is, hoe minder mogelijkheden er zijn voor het begrotingsbeleid”.
Het project werd uitgevoerd in samenwerking met onderzoeksgroepen uit Ljubljana. Een deel van de financiering werd verstrekt door het Sloveense onderzoeksbureau ARRS en een deel door het Oostenrijkse Wetenschapsfonds (FWF).