© Pixabay
Author profile picture

De verschillende talen van de wereld en hun klanken zijn net zo divers als de mensen die ze spreken. Zowel frequente medeklinkers als “m” en klinkers als “a” komen voor, als de zeldzame klikgeluiden van enkele talen in het zuiden van Afrika. Maar hoe hebben deze geluiden en talen zich ontwikkeld en waar komen klanken als “f” en “w” vandaan? Een team van onderzoekers aan de universiteit van Zürich, twee Max Planck Instituten, de universiteit van Lyon en de Nanyang Technologische Universiteit in Singapore heeft nu ontdekt dat sommige klanken zich veel later hebben ontwikkeld dan voorheen werd aangenomen.

Tot nu toe werd aangenomen dat het klankspectrum zich ongeveer 300.000 jaar geleden stabiliseerde met de komst van de homo sapiens. De resultaten van het recente onderzoek tonen echter aan dat geluiden zoals “f” en “v”, die in vele talen voorkomen, zich pas relatief recentelijk verspreidden. Dit was het resultaat van een nieuwe gebitsstructuur, die op zijn beurt weer het gevolg was van veranderingen in het eetpatroon.

“Paleo-antropologisch bewijs suggereert dat het productieapparaat sinds het neolithicum een fundamentele verandering van deze aard heeft ondergaan”, schrijven de wetenschappers in hun artikel in het tijdschrift Science. “Hoewel mensen normaliter beginnen met verticale en horizontale overlappingen in hun gebit (overbeet), leidde de kauwinspanning in de Paleolithische periode na de adolescentie tot een randbeet.”

Sprache
De lichte overbeet werd veroorzaakt door de verspreiding van zacht voedsel © Pixabay

ZACHT VOEDSEL VS. HARD VOEDSEL

De vroege mens uit de tijd van de jagers en verzamelaars, die uitsluitend over hard voedsel beschikte, ontwikkelde zo als volwassene een zogenaamde kopbeet, waarbij de snijtanden van de boven- en onderkaak recht op elkaar samenkomen. Tegenwoordig hebben mensen echter een gebitsvorm waarbij de bovenste snijtanden licht voor de onderste uitsteken. Dit is in de loop van de tijd ontstaan door een toename van zacht voedsel.

Door deze nieuwe gebitsvorm ontwikkelden zich ook nieuwe klanken, die vandaag de dag in ongeveer de helft van alle talen van de wereld voorkomen. Bij de zogenaamde labiodentalen – bijvoorbeeld bij de uitspraak van “f” – raken de bovenste snijtanden de onderlip. Bij een kopbeet zijn klanken als “f” en “v” echter zeer moeilijk te vormen.

“In Europa hebben we in de loop van de afgelopen twee millennia een drastische toename van labiodentalen gezien, als gevolg van de toenemende distributie van bewerkt, zachter voedsel en de introductie van industriële maaltechnieken”, verklaart Steven Moran, een van de twee co-auteurs. “Aan de invloed van onze biologische omstandigheden op de ontwikkeling van klanken is tot nu toe weinig aandacht besteed.”

Biomechanische modellen van het spraakapparaat zouden aantonen dat labiodentale geluiden in de overbeet-opstelling ongeveer 30% minder spierinspanning kosten dan bij de randbeet, benadrukken de onderzoekers. Bij bilabiale geluiden zoals “m”, “p” of de Engelse uitspraak van “w”, waarbij de bovenlip de onderlip raakt in plaats van de tanden, bestaat dit verschil niet.

HET TESTEN VAN EEN HYPOTHESE

De onderzoekers werden geïnspireerd door de taalkundige Charles Hockett, die meer dan 30 jaar geleden al ontdekte dat de taal van bevolkingsgroepen met toegang tot zachter voedsel in grotere mate gekenmerkt wordt door labiodentalen. “Maar er zijn tientallen zwakke verbanden op taalkundig gebied”, aldus co-auteur Damián Blasi van het Max Planck Instituut voor Menselijke Geschiedenis en de Universiteit van Zürich. “We hebben echter geen direct bewijs van taalkundig gedrag – zoals uitspraak.”

Om de hypothese van Hockett uit 1985 te verifiëren of te weerleggen, gebruikten de wetenschappers bevindingen, gegevens en methoden uit verschillende disciplines zoals biologische antropologie, fonetiek en historische taalkunde. “Uiteindelijk was er sprake van een zeldzaam geval van overeenkomstige bevindingen”, aldus Blasi. Het hele project was enkel mogelijk omdat er vandaag de dag grote databases, gedetailleerde biomechanische simulaties en computerintensieve analysemethoden beschikbaar zijn.

“Onze resultaten geven inzicht in de causale verbanden tussen cultureel gedrag, menselijke biologie en taal”, vat projectleider en UZH-professor Balthasar Bickel samen. “En ze werpen de vraag op of onze taal vandaag de dag nog steeds hetzelfde klinkt als in de oudheid.”

Wellicht kunnen onderzoekers dankzij nieuwe bevindingen en methoden nu ook eindelijk een grote vraag uit de lessen Latijn oplossen: Hoe sprak Caesar zijn beroemde uitspraak “veni, vidi, vici” echt uit?