© Pixaby
Author profile picture

Robots in je huis zijn heel praktisch: ze stofzuigen voor je, ze wassen je ramen, zetten je koffiezetapparaat aan. Of ze zijn juist sociaal en reageren op jou, hebben gezichtsexpressie, stellen je vragen of geven antwoord op jouw vragen. Dat laatste is dan ook weer praktisch als je bijvoorbeeld de vertaling van een Engels woord zoekt. 

Maar er zit ook een donker randje aan die robots of beter aan de manier waarop we met die robots omgaan. Tijdens het Fontys openbaar college “robot als huisgenoot” gaven Eveline van Zeeland, associate lector Smart Marketing and Strategy, en Janienke Sturm lector Mens en Technologie, een inkijkje in de “robot als huisgenoot”. 

Het is best moeilijk een sluitende definitie van robots te geven, vertelt Sturm. “Wat de robots gemeen hebben is dat het computer gestuurde systemen zijn die autonoom kunnen handelen. Vooral dat autonoom handelen is belangrijk.” 

Huis-tuin-en-keuken-robots kun je verdelen in praktische robots, “onze hulpjes”, en sociale. Sturm: “Je kunt het eigenlijk zo gek niet bedenken of er is wel een robot voor bedacht.” De stofzuigende robot Roomba, een robot die de ramen lapt, je kleren opvouwt, de barbecue schoonmaakt of de kattenbak. “Allemaal robots met een specifieke taak. Dat kunnen ze heel goed maar ze kunnen ook alleen maar dat. Ze zijn gemaakt om ons leven makkelijker te maken.”

© Innovation Origins

Aaibare zeehond

Paro is zo’n sociale robot. Een aaibare zeehond, bedacht voor ouderen met dementie, vertelt Sturm. “Als mensen met dementie lang alleen thuis zijn, kunnen ze zich onrustig gaan voelen. Paro kan de plek innemen van een huisdier.” Hij maakt lieve geluidjes, doet zijn ogen open en dicht, kan schattig naar je kijken, herkent je stem en heeft voelsprieten. “En het is ontzettend rustgevend, merk ik”, zegt Sturm terwijl ze aaiend over Paro voor het publiek staat. 

Van Zeelands hele huis zit vol met robots, “geen zichtbare robots maar Google Homes”. “Die zijn gemaakt van de technologie die ook in je broekzak zit, ofwel je smartphone.” De lector onderzoekt chatbots en vindt daarom dat ze zich er helemaal in moet onderdompelen. “Google is onze huisgenoot”, vertelt Van Zeeland. “Mijn kinderen vinden dat heel normaal. Toen wij op vakantie gingen – mijn man en ik gaan het liefst naar een wifi-loze plek –  was het eerste wat mijn zoontje vroeg toen we gingen: ‘Mag Google ook mee?’ Alsof het echt een gezinslid is.”

Donker randje

“Ik vind robots heel leuk en daarom sta ik hier ook”, zegt Van Zeeland, “Maar er zit ook een donker randje aan.” Er bestaat zoiets als technofobie, de angst voor technologie. “Dat zit in ons allemaal en het wordt steeds erger als je de 22 gepasseerd bent.” Na je 22ste speelt dopamine, dat stofje dat zorgt dat je ergens een kick van krijgt, steeds minder een rol in je hoofd, legt Van Zeeland uit. “Hoe minder dopamine, hoe groter de angst kan worden.” 

Die angst is ook wel terecht, gaat Van Zeeland verder. “Zo liet Facebook de afgelopen maanden een chatbot voor het personeel ontwikkelen om alle lastige vragen tijdens het kerstdiner over hun werkgever te beantwoorden. Dat is natuurlijk de omgekeerde wereld.” Ook zijn er voorbeelden van datadiefstallen, “en dat wordt alleen maar erger als robots stofzuigend ons huis in komen.” 

Van Zeeland: “Dat donkere randje zit niet alleen in die techbedrijven maar ook hoe wij reageren op robots. En dat we ze toelaten in ons leven. We installeren Facebook zelf.” Met een studie van de TU/e Eindhoven (Bartneck, 2010) laat Van Zeeland zien dat we ook “best wel gehoorzaam zijn aan die technologie”. 

Ongemakkelijk

In een aantal zogenoemde Embarrassing experiments, kregen studenten opdrachten van een robot. Die robot was op twee manier geprogrammeerd: een technische box die niet beweegt en in commando’s praat en een op een kat lijkende robot die de deelnemers met de ogen volgt en menselijker praat. Aan studenten werd gevraagd een oogtest te doen, zich uit te kleden en op een weegschaal te gaan staan en als laatste een thermometer in hun achterste te doen. “Twintig procent van de studenten deed dat laatste inderdaad.” 

Dat studenten de robot gehoorzaamden, vindt Van Zeeland interessant, maar ook dat ze zich daarbij ongemakkelijk voelden, “dat was vooral bij de meer menselijke robot”.

Ook volgen mensen bijvoorbeeld klakkeloos de TomTom, gaat Van Zeeland verder. “Dan zit het zwarte randje niet zo zeer in de angst voor technologie maar veel meer in wat de technologie met ons doet.” 

Technology Impact Cycle Tool

Sturm: “Het is belangrijk om na te denken over wat er met nieuwe technologie, naast een positieve impact, nog meer kan gebeuren.” Daarom ontwikkelde Sturm binnen haar lectoraat de technologie impact cycle tool  (TICT) die Fontys-studenten kunnen gebruiken als ze een nieuwe technologie ontwerpen. “Met deze tool stel je jezelf in het hele ontwikkel- en ontwerpproces vragen over de impact van jouw technologie. Positief en negatief.”  

© Innovation Origins

Bewuste keuzes maken

Zowel Sturm als Van Zeeland vinden het belangrijk dat de studenten zich bewust zijn van die impact en bewuste keuzes maken. Sturm: “Wij zeggen niet wat goed en slecht is. Wij zijn geen moralist in die zin. We willen dat studenten zichzelf vragen stellen en daar willen we ze bij helpen. Zodat ze uiteindelijke betere beslissingen kunnen maken.”

Zoals bij het zeehondje Paro. Je zou alle ouderen zo’n zeehond kunnen geven. Dan hoeft er niemand meer langs te komen. “Dan kunnen we allemaal andere dingen gaan doen. Maar dat kan natuurlijk nooit de bedoeling zijn.”

Studenten legden de ‘griefbot’ langs de TICT. Deze bot ontwikkelde een vrouw wier partner was overleden. Ze verzamelde alle berichten en data die haar man op social media had achtergelaten en gebruikte het als trainingsmateriaal voor een chatbot. 

Deze specifieke griefbot is te downloaden. Sturm: “Dan kun jij dus ook met haar overleden partner chatten. Hij leeft eigenlijk voort.” Op de vraag wie dit een goed idee vindt, komen maar weinig vingers. De aarzelende vinger die wel verschijnt, geeft als uitleg dat het kan helpen bij de rouwverwerking, als iemand heel plotseling is overleden bijvoorbeeld. 

De techniek is er en Sturm en Van Zeeland schetsen een beeld van hoe ver die technologie kan gaan. Van Zeeland: “Of dat een wenselijk toekomstbeeld is, weet ik niet. Daar moeten we als samenleving een antwoord op vinden.“