Author profile picture

Het is geen tovermiddel. Maar door artificial intelligence (AI) gaat onze wereld er beslist anders uitzien. Het is daarom belangrijk dat ook in dit land fors wordt ingezet op de ontwikkeling van AI.

Zo is er bijvoorbeeld het landelijke netwerk van verschillende ICAI-labs. Of voluit: Innovation Center for Artificial Intelligence. Nederland kent inmiddels zestien van deze onderzoeksinstituten, gericht op de ontwikkeling van nieuwe technologie en ondersteuning en behoud van talent. Ieder lab heeft een eigen specialiteit. Zo schreven we deze week over onderzoek in Nijmegen dat met behulp van AI (in de toekomst) blinden hun zicht teruggeeft en doven laat horen. In Eindhoven doet EAISI op de TU/e onderzoek naar slimme machines voor betere productie en onderhoud en in Utrecht werkt de Nationale Politie samen met de universiteiten van Amsterdam en Utrecht aan kunstmatige intelligentie om Nederland veilig te houden.

Zelf aan de knoppen zitten

Maarten de Rijke is hoogleraar AI aan de UvA en wetenschappelijk directeur van het ICAI-netwerk. De Rijke schreef mee aan de eerste Nederlandse onderzoeksagenda voor kunstmatige intelligentie en pleit al jaren voor meer onderzoek naar AI. “Het is van belang om als land in AI te investeren. Je wilt zelf aan de knoppen zitten, zelf innoveren. De technologie heeft al veel invloed op bepaalde delen van onze samenleving. En die invloed gaat in de toekomst alleen maar groter worden. Daarom is het van belang om zelf autonomie te behouden en technologie te ontwikkelen zoals wij die graag zien. Volgens onze eigen spelregels.”

“In Nederland vinden we het belangrijk dat de overheid transparant is over het gebruik van persoonsgegevens. Ook moeten ze zich houden aan juridische regels. Daar moet je je ook aan houden bij het ontwikkelen van technologie. Of medische voorzieningen? Mag een algoritme beslissingen maken in de zorg? Door zelf aan de knoppen te zitten, ontwikkelen we technologie volgens onze spelregels.”

Meer geld nodig

Afgelopen dinsdag maakte de overheid bekend dat er de komende 5 jaar 23,5 miljoen euro extra wordt geïnvesteerd in onderzoek en ontwikkeling van AI. Volgens de Rijke is dit niets als je het vergelijkt met landen als Engeland, Duitsland en Frankrijk. “In die landen om ons heen is al langer een duidelijk plan, hierin loopt Nederland achter. Zij investeren honderden miljoenen per jaar, dat loopt in de miljarden. Dat is ook nodig om verschil te maken. Hopelijk gaat het nationale groeifonds ook naar die bedragen, het geld dat de overheid nu uittrekt is bedoeld als opstart. Het is een langlopend ontwikkeltraject”, legt De Rijke uit.

Met Europese samenwerkingen zoals CLAIRE en ELLIS neemt de kans op grote AI-investeringen volgens De Rijke verder toe. Maar volgens hem moet de EU meer doen dan alleen ‘hameren op de spelregels’. “We moeten niet alleen scheidsrechter zijn, maar ook voetballer. Alleen zo kunnen we weerstand bieden tegen andere continenten.”

Meer doen voor kennisuitwisseling

Een deel van die 23,5 miljoen euro die Nederland extra uittrekt, is volgens De Rijke bedoeld voor kennisuitwisseling tussen ICAI-labs. Om dit uit te leggen, vertelt de hoogleraar eerst hoe zo’n ICAI-lab in elkaar steekt. In 2018 ontstonden de eerste labs als samenwerking tussen universiteiten en bedrijven of overheidspartijen. Inmiddels zijn er al 43 partners aangesloten bij het nationale netwerk binnen zestien verschillende labs. Ieder lab werkt weer aan een gezamenlijke onderzoeksagenda.

De Rijke: “Hier blijven deelnemers continu over in gesprek, want de wereld staat niet stil. En onderzoek betekent soms ook dat dingen misgaan. Dan moet je je hypothese bijstellen. Hierin is al veel onderling contact, sommige vraagstukken hebben overlap met elkaar. Onderzoek naar hoe je medisch beeldmateriaal op een goede manier interpreteert, gebeurt op meerdere plekken, alleen in een andere context. Maar je vult elkaars kennis wel aan.”

“Veel ideeën worden ontwikkeld in de context van een specifiek vraagstuk, maar dat wil niet zeggen dat dit niet te generaliseren is naar andere contexten. Alle onderzoeken worden gepubliceerd en Nederland is een klein land. Labs zitten op maximaal anderhalf uur treinen van elkaar af. Hierdoor ontstaat een natuurlijk gesprek over hoe en waar je bepaalde technologie kunt gebruiken. En omdat de bedrijven en instellingen die meewerken ook intern hun medewerkers opleiden, gaat het algemene kennisniveau omhoog.”

Talent in Nederland houden

En als Google in de vijver komt vissen? Lachend: “Google staat hier al op de stoep. We werken in Amsterdam met ze samen, dus talent hoeft niet per se naar Californië.” Dan weer serieus. “Er komt veel AI-talent uit de EU en daarbuiten hiernaartoe om te promoveren. Zij doen kennis op en brengen de technologie een stap verder. Het is belangrijk dat we deze mensen hier houden. Kijk, als het echt hun droom is om in Sillicon Valley aan de slag te gaan, houd je ze niet tegen. Maar we willen wel alternatieven bieden. Er zijn in Nederland genoeg mogelijkheden. En daarin is salaris echt niet de belangrijkste drijfveer.”

Volgens hem helpt het hierin ook dat bedrijven inzien dat AI belangrijker wordt. “Waar in de service industrie eerst nog veel aan consultants werd overgelaten, zie je nu dat bedrijven steeds meer zelf investeren in nieuwe talenten. Logisch, want met al die gegevens hebben ze goud in handen. Daarin krijgt R&D ook een grotere rol, waarbij ze van onze expertise gebruik kunnen maken. Maar dit zorgt voor extra kansen voor talent, hiermee laten we zien dat ze helemaal niet naar het buitenland hoeven.”

Niet perse bij techbedrijf aan de slag

De Rijke geeft aan dat het ICAI-netwerk alternatieven laat zien. Zo werken ze samen met bedrijven waar talent niet meteen aan AI-kansen denkt. “Ahold is hier een goed voorbeeld van. Zij beschikken over ontzettend veel klant -en aankoopgegevens waar je in potentie heel veel mee kunt doen. Door dit soort samenwerkingen, ziet talent dat ze niet perse bij een groot techbedrijf aan de slag hoeven.”

Een andere manier om talent in Nederland te houden is het ICAI-Launchpad programma, volgens De Rijke. “De eerste labs zijn zo’n tweeëneenhalf jaar geleden opgezet, dit betekent dat een aantal promovendi al richting de eindstreep gaat. Met het launchpad-programma kijken we waar ze in Nederland aan de slag kunnen, bij overheidsinstellingen, universiteiten of start-ups. Als we ze maar in Nederland houden.”